Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1009, 21/00349 en 21/00353
Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1009, 21/00349 en 21/00353
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 april 2023
- Datum publicatie
- 3 mei 2023
- Zaaknummer
- 21/00349 en 21/00353
- Relevante informatie
- Art. 8:42 Awb, Art. 8:31 Awb
Inhoudsindicatie
Douanerecht; op de zaak betrekking hebbende stukken; gevolg overschrijding in vergunning bijzondere bestemmingen vermelde hoeveelheid en/of waarde; rente op rente op achterstallen over douaneschulden die zijn ontstaan vóór 1 mei 2016
Uitspraak
kenmerken 21/00349 en 21/00353
4 april 2023
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
alsmede op het hoger beroep van
[X BV] , gevestigd te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma)
tegen de uitspraak van 1 april 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/1092 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur
alsmede
de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid, te Den Haag, de Minister,
op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 10 oktober 2018 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt van € 406.751,56 aan douanerechten en € 11.917,19 aan rente op achterstallen.
Het tegen de utb gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2019 ongegrond verklaard.
Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 1 april 2021 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, uitsluitend voor wat betreft het onderdeel rente op achterstallen;
- bepaalt dat verweerder de utb vermindert met het bedrag aan rente op achterstallen dat is berekend over douaneschulden die zijn ontstaan vóór 1 mei 2016 en draagt verweerder op het bedrag te herrekenen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.333;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het door de inspecteur ingestelde hoger beroep (kenmerk 21/00349) is bij het Hof ingekomen op 18 mei 2021. Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep (kenmerk 21/00355) is bij het Hof ingekomen op 19 mei 2021 en is aangevuld bij brief van 8 juli 2021, welk geschrift tevens het verweerschrift op het door de inspecteur ingestelde hoger beroep bevat. Ook de inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 november 2022 en 28 november 2022 zijn bij het Hof nadere stukken van belanghebbende ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 21/00334, 21/00351, 21/00335, 21/00350, 21/00352, betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiseres exploiteert onder meer een groothandel in vis, schaal- en weekdieren. De activiteiten van eiseres bestaan uit het produceren en verwerken van levensmiddelen waaronder vis, alsmede het exploiteren van een groothandel in levensmiddelen.
2. Op 4 april 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een vergunning bijzondere bestemming (hierna: de vergunning). Op 26 mei 2014 is de vergunning verleend. In de vergunning is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
6. Geldigheidsduur van de vergunning
a. Ingangsdatum 1 juni 2014
b. Vervaldatum 1 juni 2017
7 Onder die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst
GN-code 1. 0303 6390
2. 0303 6700
3. 0304 7500
4. 0304 7950
5. 0306 1792
Omschrijving 1. Kabeljauw (Gadus Macrocephalus) bevroren
2. Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) bevroren
3. Alaska koolvisfilets (Theragra chalcogrammma) bevroren
4. Blauwe Grenadier (Macruronus novaezelandiae) bevroren
5. Garnalen van het geslacht Penaeus
Hoeveelheid 1. 500.000 kg
2. 500.000 kg
3. 150.000 kg
4. 150.000 kg
5. 25.000 kg
Waarde 1. € 1.133.750,00
2. € 1.000.000,00
3. € 510.000,00
4. € 450.000,00
5. € 375.000,00
(…)”
3. Op 9 september 2014 heeft eiseres een verzoek ingediend tot wijziging van de verleende vergunning. Op 23 september 2014 heeft verweerder de vergunning gewijzigd. In de gewijzigde vergunning is de hoeveelheid en de waarde voor de Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) bevroren verhoogd tot 600.000 kg en € 1.200.000 per jaar.
4. Op 21 oktober 2015 heeft eiseres een verzoek ingediend tot wijziging van de verleende vergunning. Op 7 december 2015 heeft verweerder de vergunning gewijzigd. In de gewijzigde vergunning zijn de volgende hoeveelheden en waardes opgenomen:
1. Kabeljauw (Gadus Macrocephalus) bevroren 1.200.000 kg / € 3.828.000 per jaar;
2. Alaska koolvis (Theragra chalcogramma) bevroren 1.750.000 kg /
€ 3.832.500 per jaar; en
3. Alaska koolvisfilets (Theragra chalcogramma) bevroren 250.000 kg / € 750.000 per jaar.
5. Op 15 september 2016 heeft eiseres een verzoek ingediend tot wijziging van de vergunning. Op 12 januari 2017 heeft verweerder de vergunning gewijzigd. In de gewijzigde vergunning is de vissoort Atlantische kabeljauw (Gadus Morhua) toegevoegd als goederensoort 6: Atlantische kabeljauw (Gadus Morhua) bevroren, goederencode 0303 6310, voor 1.400.000 kg per jaar, met een waarde van € 4.200.000 per jaar.
6. Verweerder heeft een administratieve controle ingesteld naar onder meer de naleving van de voorwaarden van de vergunning en de daarmee samenhangende aangiften over de periode 1 juni 2014 tot en met 31 mei 2017. De bevindingen zijn opgenomen in het controlerapport van 26 september 2018. In het controlerapport is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Invoer en contingenten
(…)
Voor twee soorten vis is het contingent overschreden. Deze staan vermeld in bovenstaande tabel. Door deze overschrijding is niet voldaan aan de vergunningsvoorwaarden.
Doordat dat er meer goederen zijn ingevoerd onder de regeling bijzondere bestemming dan waarvoor de vergunning is afgegeven is een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 204 lid 1 letter b Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna CDW) respectievelijk artikel 79 lid 1 letter c Verordening (EU) nr. 952/2013 (hierna DWU).
Op grond van artikel 204 lid 1 letter b CDW respectievelijk artikel 79 lid 1 letter c DWU juncto artikel 79 lid 4 DWU wordt [X BV] als schuldenaar aangemerkt.
Op basis van artikel 220 CDW respectievelijk van artikel 101 tot en met 105 DWU zullen de invoerrechten ad € 406.751,56 worden nagevorderd. Tevens is [X BV] ingevolge artikel 114 lid 2 DWU rente op achterstallen verschuldigd. De berekening van de navordering heb ik opgenomen onder hoofdstuk 4.2 van deze rapportage en gespecificeerd op aangifteniveau in de bijlagen 1 tot en met 3 bij deze rapportage.
(…)
Gevolgen overschrijding contingent
In onderstaande tabel heb ik een berekening opgenomen van de verschuldigde rechten bij invoer. De douanewaarde is gebaseerd op het gemiddelde in het tijdvak van de overschrijding. Deze waarde wijkt af van de gemiddelde douanewaarde berekend over een heel jaar. De verschillen zijn zowel positief als negatief.
(…)”
7. In onderdeel 4.2 van het controlerapport staat vermeld dat eiseres haar vergunning in de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 mei 2016 heeft overschreden voor wat betreft de Alaska koolvis (overschrijding van 405.983 kg) en de Alaska koolvisfilets (overschrijding van 116.067 kg). Verder staat vermeld dat eiseres haar vergunning in de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 mei 2017 heeft overschreden voor wat betreft de Alaska koolvisfilets (overschrijding van 561.028 kg). Voor de berekening van de correcties is in het controlerapport per jaar uitgegaan van de hiervoor onder 4 vermelde hoeveelheden.
8. Op 10 oktober 2018 is de onderhavige utb uitgereikt.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan de volgende feiten toe.
Tot de gedingstukken behoort een memo (zonder dagtekening) met het opschrift ‘Handhaving verplichtingen en overschrijden hoeveelheden in vergunningen’, afkomstig van de ‘Coördinatiegroep formeel recht’ van de Douane. De inspecteur heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat dit de definitieve tekst van genoemd memo is, vastgesteld in het overleg van genoemde coördinatiegroep op 26 februari 2018. In het memo is onder meer het volgende opgenomen:
“Vanaf 1 mei 2016 (in werking treden van de DWU) is het landelijk beleid m.b.t. handhaving op de diverse vergunningen verder aangescherpt. Bij de controleteams is dit nu ook goed doorgedrongen en nu iedereen zich hiervan bewust is, lopen de collega’s toezicht op tegen diverse uiteenlopende bevindingen. Met name de controles op de vergunningen bijzondere bestemming en actieve veredeling leveren veel bevindingen/correcties op.
Omdat niet altijd duidelijk is hoe te handelen, wordt hierna een aantal van de meest voorkomende bevindingen op een rijtje gezet met daarbij aangegeven welke gevolgen dit heeft. Uitgangspunt hierbij is dat de inhoud van de vergunning, die rechten en plichten geeft, bepalend is met dien verstande dat hij afgifte ook fouten gemaakt kunnen zijn.