Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1143, 21/01653
Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1143, 21/01653
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 mei 2023
- Datum publicatie
- 24 mei 2023
- Zaaknummer
- 21/01653
- Relevante informatie
- Art. 7:15 Awb, Art. 8:41 Awb, Art. 8:54 Awb, Art. 8:55 Awb, Art. 8:75a Awb
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten niet te laag heeft vastgesteld.
In hoger beroep stelt belanghebbende niet meer dat hem een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toekomt.
Uitspraak
kenmerk 21/01653
11 mei 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 11 augustus 2021 in de zaak met kenmerk AMS 16/6511 V van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De rechtbank heeft op 14 oktober 2016 een beroepschrift van belanghebbende ontvangen dat is gericht tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] van 2 september 2016. Met dit besluit heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen een beschikking van 29 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende geen gronden had ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 maart 2017 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Met een uitspraak van 10 april 2018 heeft de rechtbank een uitspraak buiten zitting gedaan over het verzoek van belanghebbende om vergoeding van proceskosten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van 10 april 2018 verzet ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 11 augustus 2021 het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’):
“ De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van
€ 1.195,10;
- wijst het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente af;
- wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.”
Het tegen deze uitspraak ingestelde cassatieberoep is op 9 december 2022 door de Hoge Raad (nummer 21/03976) niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per fax ingekomen op 22 september 2021 en verder aangevuld op 2 november 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft op 14 april 2023 namens belanghebbende een nader stuk ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Op 26 april 2023 is nadere informatie van de heffingsambtenaar ontvangen. Hierop heeft belanghebbende op 4 mei 2023 gereageerd.
2 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten niet te laag heeft vastgesteld.
In hoger beroep stelt belanghebbende niet meer dat hem een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toekomt.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“ (…)
Overwegingen
De uitspraak van 10 april 2018
1. De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan over het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over het eindoordeel in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.1 Met de uitspraak van 10 april 2018 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 501,-. Het betreft de kosten die [X] in beroep heeft gemaakt voor de door [gemachtigde] verleende rechtsbijstand. Het verzoek van [X] om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster tot een bedrag van € 129,10 heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat [X] dit verzoek niet tegelijk met de intrekking van het beroep heeft gedaan.
Het toetsingskader in verzet
2. In verzet beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de uitspraak van 10 april 2018 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat [X] recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 501,- en of buiten redelijke twijfel is dat het verzoek van [X] om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Nadere stukken die door de rechtbank zijn opgevraagd
3. [X] voert aan dat de rechtbank op 28 februari 2018 nog stukken heeft ontvangen van de heffingsambtenaar en dat dit na de datum is waarop hij het beroep heeft ingetrokken en na de datum waarop hij toestemming had gegeven voor een uitspraak zonder zitting. Volgens [X] had de rechtbank hem in de gelegenheid moeten stellen om op die stukken te reageren en opnieuw om toestemming moeten verzoeken of het beroep werd ingetrokken en of er zonder zitting uitspraak mocht worden gedaan.
4. De rechtbank volgt [X] hierin niet. Vast staat dat [X] het beroep heeft ingetrokken en dat hij daarbij heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten. Door de intrekking van het beroep, is de beroepsprocedure geëindigd en kon de rechtbank alleen nog een afzonderlijke uitspraak doen over het verzoek om vergoeding van de proceskosten. Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb. Omdat [X] ook om vergoeding van de kosten in bezwaar had verzocht, heeft de rechtbank in het kader van de 8:75a-procedure de stukken opgevraagd bij de heffingsambtenaar. Dit was noodzakelijk om te kunnen controleren of [X] tijdens de bezwaarprocedure had verzocht om vergoeding van de kosten. Op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb komen de kosten in bezwaar immers alleen voor vergoeding in aanmerking als daarom wordt verzocht vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. De opgevraagde stukken hadden dus niets te maken met het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 2 september 2016 (dat beroep heeft [X] immers ingetrokken), maar alleen met de 8:75a-procedure over het verzoek van [X] om vergoeding van de proceskosten. Nadat de rechtbank de stukken had ontvangen, heeft zij besloten om niet opnieuw toestemming aan partijen te vragen voor een uitspraak zonder zitting2, maar heeft zij besloten om zonder voorafgaande zitting uitspraak te doen op het verzoek om vergoeding van de proceskosten. Zoals de rechtbank al onder 1 heeft overwogen, biedt artikel 8:54 van de Awb die mogelijkheid. Voor een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 is geen toestemming van partijen nodig.
Beoordeling van het verzet
5. [X] voert aan dat de rechtbank in de uitspraak van 10 april 2018 ten onrechte geen vergoeding voor de kosten in bezwaar heeft toegekend. Verder voert hij aan dat de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij wijst er op dat hij met zijn brief van 14 maart 2017 een pro forma verzoek om vergoeding van de proceskosten heeft gedaan en dat hij de rechtbank daarbij heeft verzocht hem in de gelegenheid te stellen zijn verzoek nader te mogen specificeren. Die specificatie heeft hij vervolgens met een brief van 24 maart 2017 verstrekt.
6. Het betoog van [X] slaagt. [X] heeft om vergoeding van de kosten in bezwaar en in beroep verzocht. De rechtbank had daarom in haar uitspraak van 10 april 2018 ook op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar moeten beslissen. Nu zij dit niet heeft gedaan, is het verzet gegrond. Verder is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [X] om vergoeding van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster in de uitspraak van 10 april 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. [X] heeft bij de intrekking van het beroep en zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten verzocht zijn proceskosten later te mogen specificeren. Die specificatie heeft hij kort na de intrekking van het beroep verstrekt in zijn brief van 24 maart 2017. Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb vereist dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten tegelijk met de intrekking van het beroep moet zijn gedaan. Aan die voorwaarde heeft [X] voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank vereist artikel 8:75a niet dat degene die het beroep intrekt bij zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten ook al exact en gespecificeerd moet aangeven om welke kosten het gaat. Ook om deze reden is het verzet gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 10 april 2018 vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
Toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb
7. Beide partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
Vergoeding van de proceskosten in bezwaar, in beroep en in verzet
8. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [X] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.195,10. Dit bedrag is als volgt onderverdeeld.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1.066,-. Daarbij heeft de rechtbank:
- 1 punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265,- en wegingsfactor 1,
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1,
- 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen op de verzetzitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 0,5.
De kosten voor het opvragen van de uittreksels uit het Kadaster stelt de rechtbank vast op
€ 129,10.
Vergoeding van het griffierecht
9. Omdat [X] het griffierecht van € 46,- heeft betaald en de heffingsambtenaar aan het beroep van [X] is tegemoetgekomen, moet de heffingsambtenaar aan [X] het door [X] betaalde griffierecht van € 46,- vergoeden3 (voor zover dat nog niet is gebeurd).
Verzoek om vergoeding van de wettelijke rente
10. [X] heeft tijdens de verzetprocedure verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over het griffierecht en over de kosten voor het opvragen van uittreksels uit het Kadaster.
11. Het verzoek om wettelijke rente is een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank kan in deze procedure echter alleen uitspraak doen over het verzet en over het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank kan in deze procedure dan ook niet beslissen op een verzoek om schadevergoeding. [X] had bij de intrekking van zijn beroep de rechtbank op grond van artikel 8:73a van de Awb4 kunnen verzoeken om vergoeding van de wettelijke rente. Dat heeft hij echter niet gedaan. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente daarom af.
Verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn
12. [X] heeft om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn verzocht voor zover de rechtbank tevens de beroepsprocedure voortzet.
13. Zoals de rechtbank onder 4 al heeft overwogen, heeft [X] het beroep ingetrokken en is de beroepsprocedure daarmee geëindigd. Van een voortzetting van de beroepsprocedure is dus geen sprake. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.”