Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-01-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1192, 21/00542

Gerechtshof Amsterdam, 17-01-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1192, 21/00542

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
31 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1192
Zaaknummer
21/00542
Relevante informatie
Art. 7 Wet OB 1968, Art. 67f AWR

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag OB terecht aan belanghebbende opgelegd. Standpunt van belanghebbende dat daadwerkelijk commanditaire vennootschappen hebben bestaan wordt niet gevolgd. Boete verminderd wegens overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

kenmerk 21/00542

17 januari 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A.W. van Dalen)

tegen de uitspraak van 2 juli 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/5860 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 27 november 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 22.009 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is een vergrijpboete van € 10.698 opgelegd en € 2.576 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking zijn bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 juli 2021 als volgt op het daartegen ingestelde beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:- verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt verweerder tot het vergoeden van door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is op 11 augustus 2021 op de griffie van het Hof ingekomen. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief met dagtekening 7 september 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Op 29 november 2017 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting ingediend onder de naam ‘ [bedrijf 1] .’ en onder de naam ‘ [bedrijf 1] Adviesgroep C.V.’ over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 respectievelijk het tijdvak 26 juni 2016 tot en met 31 december 2017. Van dit onderzoek heeft de inspecteur twee controlerapporten opgemaakt, gericht aan ‘ [bedrijf 1] .’ respectievelijk ‘ [bedrijf 2] Adviesgroep’, beide gedagtekend op 10 oktober 2018.

2.2.

Naar aanleiding van de bevindingen in voormeld boekenonderzoek heeft de inspecteur op 9 oktober 2017 ook een onderzoek aangekondigd betreffende belanghebbende. Ook van dit onderzoek is een controlerapport opgemaakt, wederom met dagtekening 10 oktober 2018. In het controlerapport is vermeld dat de aanvaardbaarheid is onderzocht van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017.

2.3.

Met betrekking tot ‘ [bedrijf 1] .’ is in de controlerapporten onder meer het volgende vermeld:

[bedrijf 1] . is opgericht met ingang van 1 maart 2013. De onderneming is vanaf die datum gevestigd op [A-straat] [Z] . Er is uitsluitend sprake van een beherend vennoot bij deze vennootschap. Tot 11 augustus 2017 is dit Stichting De [stichting 1] en daarna Stichting [stitching 2] .

Ik heb niet vast kunnen stellen dat er daadwerkelijk een commanditaire vennoot aanwezig is. Diverse keren heb ik gevraagd om een vennootschapscontract te overleggen. Dit is niet gebeurd.

Er is geen administratie of boekhouding overgelegd van waaruit vastgesteld kan worden of er op de balans is kapitaal van een commanditaire vennoot staat gepassiveerd.

Ik heb verder vastgesteld dat de activiteiten vanaf 27 juli 2016 van [bedrijf 1] . op papier zijn overgenomen door [bedrijf 2] Adviesgroep.

Uit het boekenonderzoek is tevens naar voren gekomen dat de resultaten van [bedrijf 1] . nergens verantwoord zijn voor wat betreft een vorm van winstbelasting.

(…) De bestuurder van Stichting De [stichting 1] is per 10 augustus 2017 [X] .

Vanaf 11 augustus 2017 is Stichting [stitching 2] de beherend vennoot van [bedrijf 1] . Vanaf 2 oktober 2017 is [X] bestuurder van deze stichting. [X] was daarnaast beslissingsbevoegd voor [bedrijf 1] . en kon ook beschikken over de financiële middelen van de commanditaire vennootschap zoals de tegoeden op de bankrekening. Dit blijkt uit allerhande betalingen van zakelijk verantwoorde kosten die feitelijk privébestedingen van [X] waren.”

2.4.

Met betrekking tot ‘ [bedrijf 2] Adviesgroep’ is in de controlerapporten onder meer het volgende vermeld:

“ [bedrijf 2] Adviesgroep is opgericht met ingang van 26 juli 2016. De onderneming is vanaf die datum gevestigd op [A-straat] [Z] . Er is uitsluitend sprake van een beherend vennoot bij deze vennootschap. Tot 19 oktober 2017 is dit [bedrijf 1] . en daarna Stichting [stitching 2] .

Ik heb niet vast kunnen stellen dat er daadwerkelijk een commanditaire vennoot aanwezig is. Diverse keren is er door mij gevraagd om een vennootschapscontract te overleggen. [X] heeft dit niet kunnen overleggen. Op de balans is ook geen kapitaal van een commanditaire vennoot gepassiveerd.

Tijdens het onderzoek is verder naar voren gekomen dat de resultaten van [bedrijf 2] Adviesgroep nergens verantwoord zijn voor wat betreft een vorm van winstbelasting.

(…)

Tot 19 oktober 2017 was de bestuurder van belastingplichtige Mabor [bedrijf 2] C.V. heeft op haar beurt in de loop der jaren verschillende bestuurders gehad:

Stichting [stichting 1] tot 10 augustus 2017;

Stichting [stitching 2] vanaf 10 augustus 2017.

De zelfstandig bevoegd bestuurder van Stichting De [stichting 1] is de [X] .

Stichting [stitching 2] heeft verschillende zelfstandig bevoegd bestuurders gehad:

[bedrijf 3] tot 2 oktober 2017;

[X] vanaf 2 oktober 2017.

De zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 3] is eveneens [X] .

[X] was daarnaast beslissingsbevoegd voor [bedrijf 2] Adviesgroep en kon ook beschikken over de financiële middelen van de commanditaire vennootschap zoals de tegoeden op de bankrekening. Dit blijkt uit allerhande betalingen van zakelijk verantwoorde kosten die feitelijk privébestedingen van [X] waren. Een en ander zal ik nader specificeren bij de beoordeling van de verschillende kostenposten.”

2.5.

De controleambtenaar heeft afschriften bij ING opgevraagd, verkregen en beoordeeld van een bankrekening eindigend op nummer [000] . Van die rekening is gebruik gemaakt voor ‘ [bedrijf 1] .’ en ‘ [bedrijf 2] Adviesgroep’. Aan de hand daarvan heeft de controleambtenaar de omzet en bedragen aan omzetbelasting vastgesteld, uitgesplitst naar de betrokken jaren en de respectieve periodes waarin onder de naam ‘ [bedrijf 1] .’ en onder de naam ‘ [bedrijf 2] ’ is gehandeld. Na vergelijking met de onder die namen als verschuldigde omzetbelasting aangegeven bedragen, is de controleambtenaar tot de volgende correcties gekomen (onderdeel 7.2 van het controlerapport gericht aan belanghebbende):

[bedrijf 1]

[bedrijf 2] Dienstverlening

2013

2014

2015

2016

2016

2017

omzet

€ 17.201

€ 21.812

€ 34.193

€ 26.387

€ 16.419

€ 35.074

verschuldigde omzetbelasting

€ 3.612

€ 4.581

€ 7.180

€ 5.541

€ 3.448

€ 7.366

aangegeven

€ 175

€ 114

€ -

€ -

€ 2.327

€ 7.139

correctie

€ 3.437

€ 4.467

€ 7.180

€ 5.541

€ 1.121

€ 227

2.6.

Over de kosten is onder meer het volgende vermeld in het controlerapport gericht aan belanghebbende:

“(…) Bij de analyse van de bankafschrijvingen constateerde ik dat er een veelvoud aan bankafschrijvingen naar voren kwam die een uitgesproken privé karakter of een niet zakelijk karakter hebben. Deze betalingen accepteer ik niet als zakelijke kosten. Ik denk hierbij aan betalingen aan bijvoorbeeld Albert Hein voor dagelijkse boodschappen.

(…)

5.4.1.

Huurkosten

De huurkosten die ten laste van het resultaat zijn gebracht hebben betrekking op ruimten aan de [A-straat] te [Z] en [B-straat] [plaats] . De huurcontracten van het pand aan de [A-straat] staat op naam van [X] . [B-straat] in [plaats] wordt gehuurd door mevrouw I [A] .

(…)

Er worden bedragen uit de onderneming getrokken in verband met het gebruik van kantoorruimte. [X] geeft aan dat het de ruimte aan de [A-straat] in [Z] en een gedeelte van de woonruimte van zijn ex-vrouw betreft.”

2.7.

In de onder de naam ‘ [bedrijf 1] .’ ingediende aangiften omzetbelasting is over het jaar 2014 € 236 voorbelasting afgetrokken. Onder de naam ‘ [bedrijf 2] Adviesgroep’ is in 2016 en 2017 € 2.854 respectievelijk € 4.545 voorbelasting afgetrokken in de aangifte.

2.8.

In het controlerapport gericht aan belanghebbende is in onderdeel 7.3 vermeld dat – deels uit coulance – voor de jaren 2013 tot en met 2016 (meer) aftrek van voorbelasting is toegestaan, namelijk € 500, € 514, € 1.000 respectievelijk € 217. Voor het jaar 2017 is € 1.046 aan aftrek geweigerd.

2.9.

Ten slotte zijn in onderdeel 7.4 van het aan belanghebbende gerichte controlerapport nog correcties te vinden voor het privégebruik van een personenauto van € 94 in 2014, € 376 in 2015, € 376 in 2016 en € 376 in 2017.

2.10.

De uitsplitsing van de nageheven omzetbelasting naar aanleiding van het voormelde onderzoek naar de betrokken jaren is als volgt:

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal

Nageheven belasting

€ 2.937

€ 4.047

€ 6.556

€ 6.821

€ 1.648

€ 22.009

2.11.

Over de vergrijpboete is in onderdeel 10.2 van het controlerapport ten aanzien van belanghebbende het volgende vermeld:

“Over de correcties genoemd onder punt 7.2 [Hof: de verschuldigde omzetbelasting over de omzet] ben ik voornemens naast de navorderingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst op te leggen. De vergrijpboete bedraagt 50%. De Boete wordt opgelegd omdat er sprake is van opzet.

De correctie voor de omzetbelasting vloeit voort uit het niet aangeven van omzet. In het controletijdvak zijn door belastingplichtige op regelmatige wijze diensten verricht handelend onder de namen [bedrijf 1] . en [bedrijf 2] Adviesgroep. Er zijn voor de verrichte diensten facturen uitgeschreven waarop melding is gemaakt van verschuldigde omzetbelasting. Deze verschuldigde omzetbelasting is op een beperkt aangegeven bedrag in 2014 in het geheel niet aangegeven op de aangiften omzetbelasting. In deze perioden zijn door [bedrijf 1] . steeds NIHIL aangiften omzetbelasting ingediend.

Door steeds NIHIL aangiften in te dienen is er bewust gehandeld met als doel het willens en wetens niet afdragen van verschuldigde omzetbelasting. Dit maakt dat er sprake is van opzet.

Over de correcties genoemd onder punt 7.3 [Hof: van het onderdeel van het controlerapport over de voorbelasting; Hof leest: 7.4] ben ik voornemens naast de navorderingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst op te leggen. De vergrijpboete bedraagt 25%. De Boete wordt opgelegd omdat er sprake is van grove schuld.

Deze correctie vloeit voort uit het niet aangeven van het privé gebruik auto. Belastingplichtige heeft vanuit zijn onderneming de beschikking over een personenauto. Alle kosten met betrekking tot de personenauto worden ten laste van het resultaat gebracht.

Er is geen kilometeradministratie bijgehouden.

De bepalingen omtrent het corrigeren van de in aftrek gebrachte voorbelasting in verband met het in privé aanwenden van de auto mogen algemeen bekend worden verondersteld.

Er is sprake van ernstig slordig handelen door geen correctie aan te brengen voor het privé gebruik auto voor wat betreft de omzetbelasting. Dit heeft tot gevolg dat er met betrekking tot de correctie wegens privé gebruik auto sprake is van grove schuld.”

2.12.

Van 15 augustus 2012 tot 10 augustus 2017 was Stichting [bedrijf 3] volgens een tot de gedingstukken behorend historisch overzicht van de Kamer van Koophandel de enige bestuurder van Stichting de [stichting 1] . Belanghebbende is volgens een eveneens tot de gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel sinds 5 maart 2003 directeur van Stichting [bedrijf 3] . Andere bestuurders zijn niet vermeld. Wel zijn I [A] en [C] vermeld als commissarissen, beide met ingang van 1 november 2000.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Net als in eerste aanleg bestrijdt belanghebbende dat hij onder de namen ‘ [bedrijf 1] .’ en ‘ [bedrijf 2] Adviesgroep’ een eenmanszaak heeft gedreven, en derhalve het standpunt van de inspecteur dat commanditaire vennootschappen met die namen niet hebben bestaan. Ook betoogt hij dat het onderzoek naar hem de inkomstenbelasting als onderwerp had en dat daarom geen omzetbelasting van hem kan worden nageheven. Belanghebbende voert verder – en kennelijk subsidiair – aan dat zijn diensten vrijgestelde schuldhulpverlening betroffen.

3.2.

Over de boete voert belanghebbende aan dat de gedraging die de inspecteur hem verwijt de indiening van nihilaangiften betreft en dat die gedraging niet op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) beboetbaar is. Ook acht hij het bestanddeel opzet niet bewezen.

3.3.

Volgens de inspecteur heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard en zijn de naheffingsaanslag en boete terecht aan belanghebbende opgelegd en is de belastingrente terecht aan hem in rekening gebracht.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing