Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1249, 21/00319
Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1249, 21/00319
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 februari 2023
- Datum publicatie
- 7 juni 2023
- Zaaknummer
- 21/00319
- Relevante informatie
- Art. 11, lid 1, onderdeel k, Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
omzetbelasting; recht op aftrek voorbelasting ondernemingspensioensfonds
Uitspraak
kenmerk 21/00319
23 februari 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigden: mr. E.M. van Kasteren en mr. K.R. Carton
tegen de uitspraak van 24 maart 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/3044 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 een bedrag van € 25.441 aan omzetbelasting op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om teruggaaf van omzetbelasting voor een bedrag van € 15.947. De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 17 april 2020, het bezwaar afgewezen.
Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 mei 2021 en is aangevuld bij brief van 2 juni 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende is op 20 december 2022 een e-mailbericht ontvangen en op 6 januari 2023 een nader stuk. Afschriften daarvan zijn aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (daarin wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’).
“1. Eiseres is een ondernemingspensioenfonds. Volgens het uittreksel van het Handelsregister bestaan haar activiteiten uit ‘pensioen in eigen beheer’ en ‘beleggingsinstellingen met beperkte toetreding’. Volgens haar statuten heeft zij ten doel de op grond van de pensioenreglementen omschreven pensioenaanspraken te verlenen en pensioenuitkeringen te doen aan aspirant-deelnemers, deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
2. [bedrijf 1] . ( [bedrijf 1] ), [bedrijf 2] ., [bedrijf 3] ., [bedrijf 4] . en [bedrijf 5] . (de werkgevers) hebben pensioenovereenkomsten gesloten met hun werknemers. Deze betreffen aanspraken op ouderdomspensioen, (al dan niet tijdelijk of bijzonder) partnerpensioen, wezenpensioen en excedent arbeidsongeschiktheidspensioen. Op grond van de Pensioenwet is de uitvoering van de pensioenuitvoeringsovereenkomsten ondergebracht bij eiseres.
3. Tot de gedingstukken behoort de tussen eiseres en [bedrijf 1] gesloten pensioenuitvoeringsovereenkomst (overeenkomst). Deze is in werking getreden op 1 januari 2018. In artikel 1, tweede lid, is bepaald dat eiseres de opdracht aanvaardt tot uitvoering van de pensioenregeling, te weten de pensioenovereenkomsten gesloten tussen de werknemers en [bedrijf 1] . Artikel 4 betreft ‘Uitvoering van de pensioenregeling’. Op grond van artikel 4, eerste lid, is eiseres verplicht de voor de (aspirant-)deelnemers, gewezen deelnemers, aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden uit het pensioenreglement voortvloeiende pensioenaanspraken en -rechten zeker te stellen overeenkomstig de bepalingen van genoemd pensioenreglement en de eisen die daaromtrent worden gesteld door de wet of door de toezichthouders als bedoeld in de Pensioenwet. Eiseres is voorts op grond van die bepaling verplicht tot een juiste, tijdige en volledige uitvoering van het pensioenreglement. Op grond van artikel 5, eerste lid, eerste volzin, wordt een gefixeerde premie vastgesteld. Op grond van artikel 5, tweede lid, is dit een vaste en gefixeerde premie ter grootte van 33,6% van de pensioengrondslagsom. Op grond van artikel 5, zesde lid, is de standaardvolgorde van aanwending van de premie door het bestuur: a. Uitvoerings- en administratiekosten, voor zover deze niet rechtstreeks door de werkgever worden gedragen; b. Risicopremies overlijden en arbeidsongeschiktheid, voor zover deze niet rechtstreeks door de werkgever worden gedragen; c. Jaarlijkse opbouw van ouderdoms-, partner- en/of wezenpensioen; d. Premiedepot; e. Algemene middelen.
4. In het Addendum bij de overeenkomst, gesloten 25 juli 2019, gesloten tussen eiseres en [bedrijf 1] , staat dat partijen overwegen dat eiseres op grond van artikel 5 van de overeenkomst een premie van de werkgever ontvangt, alsmede het volgende:
[Eiseres] en de werkgever hebben reeds bepaald dat eiseres een vergoeding ofwel opslag (…) ontvangt van de werkgever voor de uitvoering van de pensioenregeling(en);
[Eiseres] middels dit Addendum nogmaals benadrukt dat zij de werkgever een vergoeding in rekening breng voor pensioenuitvoering, dit vanwege het zelfstandige belang dat gehecht wordt aan het uitvoeren van de pensioenregeling(en) door [eiseres] voor de werkgever tegen de overeengekomen vergoeding;
(…)
Wijzigt het bepaalde met ingang van 1 juli 2018 als volgt:
[Eiseres] kan met ingang van 1 juli 2018 de vergoeding voor pensioenuitvoering ook als zodanig afzonderlijk aan de werkgever in rekening brengen. Dit bedrag komt in mindering op de kostendekkende premie zoals bedoeld in artikel 5;
De afzonderlijke vergoeding voor pensioenuitvoering strekt in ieder geval ter dekking van de (toekomstige) kosten van pensioenadministratie (incasso- en excassokosten), actuariële dienstverlening en bestuursondersteuning;
De vergoeding voor pensioenuitvoering is exclusief omzetbelasting;
[Eiseres] is op deze wijze nog transparanter naar de werkgever en deelnemers over de hoogte van de pensioenuitvoeringskosten. Die transparantie sluit aan bij de toegenomen maatschappelijke behoefte aan inzichtelijkheid in de kosten van pensioenuitvoering door pensioenfondsen;
Deze handelswijze is een manier voor het fonds om de werkgever periodiek op de hoogte te stellen van de uitvoeringskosten van het fonds;”
5. Eiseres heeft met dagtekening 13 maart 2019 aan [bedrijf 1] een factuur gezonden met betrekking tot de premie over het vierde kwartaal 2018. Deze luidt als volgt:
“Berekening BTW op de premie Q4 2018
Totaal premie Q4 2018 € 4.070.599,65
Waarin vergoeding diensten pensioenuitvoering € 121.148,81
B.T.W. 21% € 25.441,25
Totaal € 4.217.189,71
Reeds voldaan € 4.070.599,65
Totaal nog te betalen € 25.441,25”
6. De op de factuur vermelde omzetbelasting heeft eiseres bij de in geschil zijnde voldoening op aangifte afgedragen.
7. Aan eiseres is over het eerste kwartaal 2019 voor € 77.741,95 aan kosten in rekening gebracht waarin voor € 15.946,02 btw (voorbelasting) is begrepen. Dit betreffen accountantskosten, actuariskosten en kosten van dienstverleners die software leveren voor salaris- en pensioenadministratie. Het verzoek om teruggaaf heeft betrekking op deze voorbelasting.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden en partijen ter zitting hebben verklaard dat de feiten juist en volledig zijn weergegeven, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of en, zo ja, in welke mate belanghebbende recht heeft op aftrek van de in geding zijnde voorbelasting.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.