Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1254, 22/00524
Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1254, 22/00524
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 maart 2023
- Datum publicatie
- 7 juni 2023
- Zaaknummer
- 22/00524
- Relevante informatie
- Art. 5 Wet MRB 1994, Art. 19 Wet MRB 1994
Inhoudsindicatie
MRB. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag en een boete opgelegd in verband met het gebruikmaken van de weg. Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof ziet in de omstandigheden wel aanleiding de boete te matigen.
Uitspraak
kenmerk 22/00524
14 maart 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 3 juni 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/5605 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 15 april 2019 tot en met 14 april 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.010 met daarbij een boete van € 1.010.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de opgelegde boete;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de opgelegde boete;
- -
-
vermindert de boete tot € 505 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 10;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op grond van gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is eiser vanaf 22 april 1999 houder van een Volvo V70 met kenteken [kenteken] (de auto). De auto stond geregistreerd als geschorst sinds 3 september 2010 en dus ook in de periode 23 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2020.
2. Eiser heeft een onderneming in bedrukkingen die in een bedrijfsverzamelgebouw [A-straat] te [Z] is gehuisvest. Daarbij heeft eiser de (gezamenlijke) eigendom van vier parkeervakken en een verharde weg rondom het pand.
3. Op 8 april 2020 omstreeks 03:07 uur is geconstateerd dat de auto aan de [A-straat] te [Z] stond geparkeerd op een parkeerterrein. Aan het begin van het parkeerterrein en bij de parkeerplaatsen van eiser is geen fysieke barrière aanwezig die het parkeerterrein of de parkeerplaatsen afsluit, wel staat bij de twee opritten van het bedrijfsterrein een bord met daarop huisnummers en bedrijfsnamen en daaronder de tekst ‘EIGEN TERREIN’.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer bepaald klaagt belanghebbende erover dat de rechtbank de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet heeft vernietigd, alsmede dat hem niet een hogere proceskostenvergoeding is toegekend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.