Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1294, 22/00016 en 22/00017

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1294, 22/00016 en 22/00017

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 april 2023
Datum publicatie
5 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1294
Zaaknummer
22/00016 en 22/00017
Relevante informatie
Art. 1 WBc, Art. 3 WBc, Art. 4 WBc

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds omdat zij niet de afnemer van de prestatie is.

Uitspraak

kenmerken 22/00016 en 22/00017

13 april 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: drs. P.C.H. Donders LLM)

tegen de uitspraak van 8 december 2021 in de zaak met kenmerken HAA 20/308 en HAA 20/309 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een beschikking terug te vorderen compensabele omzetbelasting gegeven met daarin vermeld een terug te betalen bedrag van € 45.334. Daarnaast is € 5.898 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een beschikking terug te vorderen compensabele omzetbelasting gegeven met daarin vermeld een te betalen bedrag van € 52.280. Daarnaast is € 4.711 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is op 13 januari 2022 op de griffie van het Hof ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).

“1. Eiseres, [A] ( [A] ) en [B] . [C] ( [C] ) hebben op 2 juli 2015 een aanvullende overeenkomst gesloten met [D] (hierna: de aannemer) voor de realisatie van een noodaanlanding in de Veerhaven van [locatie ] . Als de veerdienst tussen [plaats] en [locatie ] door calamiteiten geen gebruik kan maken van de reguliere aanlanding, kan de noodaanlanding worden gebruikt voor het aan en van boord gaan van personen en voertuigen.

2. In de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst van 2 juli 2015 is onder meer het volgende vermeld:

“De ondergetekenden:

1. De Staat der Nederlanden, (...), vertegenwoordigd door de programmamaker Portfoliomanagement van [A] Programma’s, Projecten en Onderhoud, (...), hierna te noemen: de Opdrachtgever,

en

2. De Staat der Nederlanden, (...), vertegenwoordigd door (...) de directeur Netwerk Management, (...),

en

3. [ De aannemer], (...), hierna te noemen: de Opdrachtnemer,

en

4. [ [C] ], hierna te noemen: de [C] ,

en

5. [ Eiseres], (...), hierna te noemen: [X] .

OVERWEGENDE:

(...)

Noodaanlanding [locatie ] (deel E)

 dat het eiland [locatie ] niet beschikt over een noodaanlanding. (...);

 (...);

 dat in het bestuurlijk overleg met de [C] door [ [A] ] de bereidheid is uitgesproken om de noodaanlanding in 2015 en 2016 te realiseren waarbij de kosten worden betaald door de [C] en [eiseres];

(...)

Offerte

 dat [de aannemer] voor de realisatie van de onderdelen D1, E, F, en G een prijsaanbieding met datum 28 mei 2015 heeft ingediend voor totaal € 2.217.000,-- exclusief BTW.

zijn overeengekomen het tussen partijen op 16 augustus 2012 gesloten contract (...) met ingang van 1 juli 2015 voor de delen D1, E, F, en G als volgt te wijzigen:

(...)

Het voorgaande is opgebouwd uit de volgende componenten:

REEDS OPGEDRAGEN IN SEPTEMBER 2012, TE BETALEN DOOR DE OPDRACHTGEVER:

a. 2.471.000,00 euro voor het vervangen van de bestaande lange fuikwand in de Veerhaven (deel A);

b. 657.500,00 euro voor het realiseren van de noodaanlanding in de Marinehaven (deel B);

NU OPGEDRAGEN MET DEZE WIJZIGINGSOVEREENKOMST, TE BETALEN DOOR [EISERES]

c. € 431.000,00 euro voor de realisatie “Noodaanlanding [locatie ] ” (deel E);

NU OPGEDRAGEN MET DEZE WIJZIGINGSOVEREENKOMST, TE BETALEN DOOR DE [C] :

d. 967.552,00 euro voor de “Aanpassingen t.b.v. Texelstroom ” (Deel D1) Dit bedrag is opgebouwd (...);

e. 437.631,00 euro voor de realisatie “Noodaanlanding [locatie ] ” (deel E) Dit bedrag is opgebouwd uit betaalpost E € 741.000, ontwerpwerkzaamheden € 85.000 en aandeel aflever- en opleverdossiers € 42.631 minus deel te betalen door [X] € 431.000;”

3. Ter zake van de realisatie van de noodaanlanding heeft de aannemer in 2015 aan eiseres zes termijnfacturen uitgereikt die in kopie tot de stukken behoren. De facturen hebben betrekking op door de aannemer aan eiseres in rekening gebrachte vergoedingen van in totaal € 215.878 en over dit bedrag heeft de aannemer in totaal € 45.334,37 omzetbelasting in rekening gebracht. In 2016 heeft de aannemer aan eiseres facturen uitgereikt voor in totaal € 249.776 en daarover € 52.280 omzetbelasting in rekening gebracht. Met een beroep op artikel 3 van de Wet op het BTW-compensatiefonds (Wet BCF) heeft eiseres de omzetbelasting gedeclareerd bij het BTW-compensatiefonds (het Fonds).

4. Per e-mailbericht van 30 november 2018 heeft eiseres verweerder gevraagd om een vooroverleg over de compensatiemogelijkheid van de omzetbelasting die haar ter zake van de noodaanlanding in rekening is gebracht. Per brief van 14 december 2018 heeft verweerder daarop gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat compensatie niet mogelijk was en de door eiseres ingediende declaratie moest worden gecorrigeerd.

5. Ingevolge de in 4 genoemde brief heeft verweerder eiseres de onderhavige beschikkingen gegeven.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.

2.3.

In het in hoger beroep overgelegde advies/raadsvoorstel voor de Raadsvergadering van 21 mei 2015 is onder meer het volgende vermeld:

Aanleiding, voorgeschiedenis & eerdere besluiten

[…] [A] ziet geen aanleiding noch mogelijkheid een noodaanlanding op [locatie ] te financieren, maar is wel bereid als opdrachtgever daarvoor te functioneren.

[…]

Mogelijke oplossingen

[…]Geadviseerd wordt om - gelet op het grote maatschappelijke belang van een goede bereikbaarheid van [locatie ] - de aanleg van de noodaanlanding samen met [C] te financieren (ieder voor de helft). De aanleg wordt uitgevoerd in opdracht en onder verantwoordelijkheid van [A] en meegenomen bij de uitvoering van andere werkzaamheden.

Aan de gemeentelijke bijdrage worden in ieder geval de navolgende voorwaarden verbonden:

-

De gemeente draagt 50% van de aanlegkosten van een goed functionerende noodaanlanding (conform aan die in [plaats] ) tot een maximum van € 521.040 incl. BTW;

-

[C] draagt zelfstandig zorg voor de bereikbaarheid van en naar de noodaanlanding over land voor voertuigen en passagiers;

-

Eigendom en beheer/onderhoud worden meerjarig geborgd en zijn niet de (gedeeltelijke) verantwoordelijkheid van de gemeente.

[…]

Consequenties van die oplossingen

Financieel[…]

* Toelichting

In de begrotingsbrief 2015 - 2018 (p. 16) was de noodaanlanding [C] al als incidentele last aangekondigd. Voorgesteld wordt om de incidentele eenmalige bijdrage ad. maximaal € 521.040 incl. BTW in afwijking van bestaand beleid ten laste te brengen van de algemene reserve. De BTW is niet verrekenbaar.[…]

Inkoop- en aanbestedingsbeleid

De aanleg wordt in opdracht van [A] gelijktijdig met andere werkzaamheden van [A] uitgevoerd en valt daarmee onder het aanbestedingsbeleid van [A] .”

2.4.

In raadsbesluit nummer 037 van de gemeenteraad van belanghebbende van 21 mei 2015, getiteld “Noodaanlanding [C] [locatie ] ” is het volgende vermeld:

“Het college stelt de raad voor te besluiten:

1. Een bijdrage te doen van 50% van de aanlegkosten ad € 1.043.081 incl. BTW van de noodaanlanding [C] op [locatie ] ;

2. Het college opdracht te geven hierover afspraken te maken met [A] en [C] , waarbij in ieder geval geldt:

- De gemeente draagt 50% van de aanlegkosten van een goed functionerende noodaanlanding (conform aan die in [plaats] ) tot een maximum van € 521.540 incl. BTW;

- [C] draagt zelfstandig zorg voor de bereikbaarheid van en naar de noodaanlanding over land voor voertuigen en passagiers;

- Eigendom en beheer/onderhoud worden meerjarig geborgd en zijn niet de (gedeeltelijke) verantwoordelijkheid van de gemeente.

3. (…)”

2.5.

Ter zitting is een foto van de noodaanlanding getoond en overgelegd:

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Net als in eerste aanleg is in geschil of belanghebbende recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds ter financiering van de omzetbelasting die haar door de aannemer in rekening is gebracht op de onder 2.1, in punt 3 genoemde termijnfacturen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing