Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1297, 22/000438

Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1297, 22/000438

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 april 2023
Datum publicatie
5 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1297
Zaaknummer
22/000438
Relevante informatie
Art. 8:75 Awb, Art. 8:108 Awb

Inhoudsindicatie

Immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank kan niet worden gevolgd in haar oordeel dat bewustzijn bij de belanghebbende dat zijn beroep geen enkele kans van slagen heeft een bijzondere omstandigheid vormt die aan toekenning van deze schadevergoeding in de weg staat.

Uitspraak

kenmerk 22/00438

18 april 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver)

tegen de uitspraak van 17 mei 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1290 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 29 juni 2018 voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.077.

1.2.

Naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking van 8 oktober 2019 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.433.

1.3.

Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 4 februari 2021, afgewezen.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 17 mei 2022 ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof

ingekomen op 27 juni 2022 en is aangevuld bij brief van 22 juli 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het Hof heeft op 26 augustus 2022 een nader stuk van belanghebbende ontvangen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2023. Van het verhandelde

ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“ 1. Voor het jaar 2017 heeft eiser een biww aangegeven van € 15.077 en daarbij € 559 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht, bestaande uit uitgaven voor medicijnen, genees- en heelkundige hulp en daarmee verband houdende vervoerskosten. Conform de aangifte heeft verweerder eiser met dagtekening 29 juni 2018 de aanslag opgelegd.

2. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 27 augustus 2018 en is op 29 augustus 2018 bij verweerder ontvangen. Bij zijn bezwaar vroeg eiser om een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.704. Omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn was ontvangen heeft verweerder eiser per brief van 10 september 2019 meegedeeld dat het bezwaar zou worden behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag.

3. In één geschrift, gedagtekend 8 oktober 2019, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en bij beschikking het verzoek om ambtshalve vermindering voor een deel toegewezen en de specifieke zorgkosten voor € 1.203 in aftrek toegelaten. Daarbij heeft verweerder ingevolge het verzoek € 200 voor dieetkosten en € 600 voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed in aanmerking genomen, maar de in de aangifte vermelde uitgaven niet meer in aanmerking genomen. Verweerder heeft de aanslag uiteindelijk verminderd tot een, berekend naar een biww van € 14.433 (€ 15.077 + € 559 -/- € 1.203).

4. Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 14 november 2019 en is op 18 november 2019 bij verweerder ontvangen. Per brief van 19 oktober 2020 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek dat 16 november 2020 plaatsvond. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.

5. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.

Niet in geschil is dat belanghebbende, naar aanleiding van een in hoger beroep overgelegde dieetverklaring, recht heeft op een aanvullende aftrek van specifieke zorgkosten voor een bedrag van € 533.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing