Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1301, 21/00355
Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1301, 21/00355
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 mei 2023
- Datum publicatie
- 5 juli 2023
- Zaaknummer
- 21/00355
- Relevante informatie
- Art. 3 Wet MRB 1994, Art. 7:15 Awb
Inhoudsindicatie
Mrb. In geschil is of sprake is van schending van het Unierecht en, zo ja, wat de gevolgen van die schending zijn. Daarnaast is in geschil of de rechtbank belanghebbende een vergoeding van immateriële schade had moeten toekennen.
Uitspraak
kenmerk 21/00355
11 mei 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 9 april 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/3019 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 6 maart 2017 tot en met 5 maart 2018 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) opgelegd ten bedrage van € 1.928, alsmede bij beschikking een boete van € 1.928.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de
boetebeschikking verminderd tot nihil.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep in haar uitspraak van 9 april 2021 ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door [B] (hierna: [B] ) namens belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 mei 2021 en aangevuld bij brief van 14 juni 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 11 augustus 2021 is van belanghebbende een stuk, aangeduid als ‘conclusie van
repliek’, ontvangen.
Op 25 januari 2022 heeft het Hof een tussenuitspraak gedaan, waarin [B] als
gemachtigde van belanghebbende is geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 8:25 lid 1 Awb. In de tussenuitspraak is voorts opgenomen dat het Hof de stukken die grievend zijn en beledigingen inhouden in zijn geheel buiten beschouwing zal laten.
Bij brief van 24 januari 2022 heeft belanghebbende [A] als nieuwe gemachtigde aangewezen, met het recht van substitutie.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [A] op 25 maart 2022 gronden van het hoger beroep ingediend.
Op 5 april 2023 heeft het Hof een pleitnota van belanghebbende ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’).
1. Eiser is vanaf 6 juni 2014 houder van het motorrijtuig van het merk [merk] , type [type] met kenteken [kenteken 1] (hierna: het motorrijtuig). De datum van het kentekenbewijs 1A en de datum eerste toelating zijn 6 juni 2014.
2. Op 13 februari 2018 omstreeks 14:06 uur is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de openbare weg. Daarbij is geconstateerd dat het motorrijtuig een bestelauto betreft die niet voldoet aan de inrichtingseisen als gesteld in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet Mrb).
3. De vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking [is] gedateerd 6 september 2018. Deze vooraankondiging [naheffingsaanslag]/boetebeschikking, houdt voor zover van belang het volgende in:
“U ontvangt deze vooraankondiging voor de motorrijtuigenbelasting (mrb) omdat het motorrijtuig met kenteken [kenteken 2] op de weg is gecontroleerd. (…) Ik ben van plan een naheffingsaanslag en een boete op te leggen. (…) Wilt u reageren op mijn plan om een naheffingsaanslag en een boete op te leggen? Stuur mij dan uw schriftelijke reactie met eventuele bewijsstukken voor 27 september 2018. Ik neem uw reactie in overweging bij het opleggen van de naheffingsaanslag en de boete (…)”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.
In de uitspraak op bezwaar is ten aanzien van de boetebeschikking enkel het volgende vermeld:
“Ik heb besloten (…) in dit bijzondere geval (waaraan u geen rechten kunt ontlenen) eenmalig de boete te verminderen naar nihil.”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of sprake is van schending van het Unierecht en, zo ja, wat de gevolgen van die schending zijn. Daarnaast is in geschil of de rechtbank belanghebbende een vergoeding van immateriële schade had moeten toekennen.