Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1384, 21/01829

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1384, 21/01829

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 mei 2023
Datum publicatie
28 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1384
Zaaknummer
21/01829
Relevante informatie
Art. 15, lid 1, onderdeel h, WBRV, Art. 5bis Uitv besl RV, Art. 2 WBRV

Inhoudsindicatie

Artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, Wet BRV in verbinding met artikel 5bis UBBRV. Juridische fusie tussen twee stichtingen hoofdzakelijk op grond van zakelijke overwegingen. Het staat belanghebbende, een woonstichting, vrij de weg van een juridische fusie te begaan, ook al zou zij het kantoorpand ook op een andere wijze hebben kunnen verkrijgen.

Uitspraak

kenmerk 21/01829

23 mei 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigden: drs. [A ] en mr. [B ] ( [Y] Belastingadviseurs)

tegen de uitspraak van 8 november 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/4957 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 28 december 2018 € 601.800 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar bij uitspraak van 17 juli 2020 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 november 2021 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 december 2021 en aangevuld bij brief van 14 januari 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft op 12 december 2022 een nader stuk van belanghebbende ontvangen dat in afschrift is verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Stichting [C] ( [C] ) is op 10 januari 1994 door Woonstichting [D] opgericht. Blijkens de statuten die bij haar akte van oprichting zijn vastgesteld heeft zij ten doel:

- het verwerven, stichten en exploiteren van gebouwen en andere werken;

- het in verband met het vorenstaande in eigendom verwerven, financieren, ter leen opnemen van gelden, bezitten, bezwaren, verhuren, exploiteren en vervreemden van onroerende zaken al dan niet met daarop gestichte en te stichten opstallen;

- de administratieve en technische projectbegeleiding en/of ondersteuning;

- het doen van onderhoud, beheer en administratie;

- alle aanvullende diensten die met het vorenstaande verband kunnen houden.

De statuten bepalen verder dat een eventueel batig saldo van de ontbonden stichting ten goede komt aan de oprichter.

2. [C] heeft in 1994 de eigendom verworven van het kantoorgebouw aan de [A-straat] te [Z] (het pand). Na de oplevering is het pand verhuurd geweest aan Woonstichting [D] en Stichting [X] gezamenlijk.

3. Eiseres is voortgekomen uit een juridische fusie in 1996 tussen Woonstichting [D] , Stichting [X] en Woningbouwvereniging [E] . Eiseres is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet. Zij heeft zich ten doel gesteld uitsluitend werkzaam te zijn in het belang van de volkshuisvesting. Het hoofdkantoor van eiseres is gevestigd in het pand.

4. Gedurende de jaren 2016 en 2017 waren geen werknemers in dienst bij [C] . Op 20 december 2018 zijn eiseres en [C] juridisch gefuseerd. Daarbij is [C] opgehouden te bestaan en zijn al haar vermogensbestanddelen - waaronder het pand - onder algemene titel overgegaan op eiseres. Tot de fusie was eiseres enig bestuurder van [C] en werd het pand geheel aan haar verhuurd.

5. Eiseres heeft in verband met de verkrijging van het pand op 28 december 2018 € 601.800 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Op 18 januari 2019 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of belanghebbende in aanmerking komt voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) in verbinding met artikel 5bis van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: UBBRV).

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing