Gerechtshof Amsterdam, 22-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1596, 22/02367
Gerechtshof Amsterdam, 22-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1596, 22/02367
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 juni 2023
- Datum publicatie
- 12 juli 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:8256, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/02367
- Relevante informatie
- Art. 2.1 Wet IB 2001, Art. 2.2 Wet IB 2001, Art. 4 AWR
Inhoudsindicatie
Voorkoming dubbele belasting op grond van verdrag NL-Oostenrijk. Belanghebbende is een musical artiest die in Nederland woonachtig is en in een musical in Oostenrijk speelt en daarvoor loon van een Oostenrijkse werkgever ontvangt. Belanghebbende is geen 'gewone werknemer' maar een artiest in de zin van artikel 18 van het verdrag. Verrekeningsmethode.
Uitspraak
kenmerk 22/02367
22 juni 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 15 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/3428 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.367. Hierbij is een aftrek buitenlandse bronheffing verleend van € 4.068. Daarnaast is bij afzonderlijke beschikking € 706 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 mei 2021 heeft de inspecteur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 15 september 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 oktober 2022 en nader gemotiveerd bij brief van 2 december 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Sinds 2014 is eiseres ondernemer. Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel bestaan haar activiteiten uit het beoefenen van podiumkunst, kunstzinnige vorming van amateurs (geen dansscholen) en overige specialistische zakelijke dienstverlening.
2. In 2016 heeft eiseres een diploma in uitvoerend artiest en docent dans gehaald aan het [Y] . Zij is afgestudeerd op het onderwerp musical.
3. Over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 heeft eiseres € 16.875 ontvangen aan bruto loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van [bedrijf 1] . Op het brutoloon is loonbelasting ingehouden.
4. In 2017 heeft eiseres in totaal € 16.437 aan Nederlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking ontvangen van [bedrijf 2] . Op dit bedrag is loonbelasting ingehouden.
5. Eiseres heeft in 2017 € 934 aan belastbare winst uit onderneming genoten.
6. Van augustus 2017 tot en met 27 juni 2018 heeft eiseres gespeeld in de musical “ [musical] ” in het [theater] in [plaats] ( Oostenrijk ). Zij was ‘swing’ wat inhield dat zij alle ensemble leden coverde. De eerst zes weken bestonden uit repetities, waarin de show werd aangeleerd. Eiseres was daarbij werkzaam voor [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ).
7. Op 6 juni 2017 heeft eiseres van [bedrijf 3] € 424,75 ontvangen. Op dit bedrag is geen Lohnsteuer (Oostenrijkse loonbelasting) ingehouden. Voor de periode 10 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 heeft eiseres van [bedrijf 3] in totaal € 24.414,80 aan bruto loon ontvangen, waarop € 4.067,29 aan Lohnsteuer is ingehouden. Het loon is gestort op een Nederlandse bankrekening van eiseres. Op de loonstroken van [bedrijf 3] staat vermeld dat eiseres werkzaam was in de functie van “solisten/Ensemble Musical/Musicaldarstellerin”.
8. Eiseres stond geheel 2017 volgens de Wet Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres Van [A-straat] te [Z] .”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat belanghebbende desgevraagd onder meer heeft verklaard:
“Ik werk bij een theatergezelschap. Ik ben entertainer, artiest, zanger, danser, ik ben een performer musical artiest.”
In de nadere motivering van het hoger beroep is de volgende beschrijving van belanghebbendes werkzaamheden in Oostenrijk vermeld:
“Haar werkzaamheden in de show was een X-swing, wat inhoudt dat zij alle ensemble leden kon overnemen in de cast. In een cast heb je hoofdrollen, bijrollen en het ensemble. Het ensemble danst de geroepschoreografieën en zingt de groepsnummers.”
3 3. Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende als artiest in de zin van artikel 18 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, [plaats] , 1 september 1970, Trb. 1970, 169 met Slotprotocol, zoals gewijzigd bij Protocol van 18 december 1989 (Trb. 1990, 13) van 26 november 2001 (Trb. 2002, 3), van 8 oktober 2008 (Trb. 2008, 213) en van 8 september 2009 (Trb. 2009, 160) (hierna: het belastingverdrag) moet worden aangemerkt en of op het Oostenrijkse loon van belanghebbende de vrijstellings- of de verrekeningsmethode moet worden toegepast.
In hoger beroep is niet meer in geschil dat belanghebbende geheel 2017 in Nederland woonachtig was.