Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1686, 22/00450
Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1686, 22/00450
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 juni 2023
- Datum publicatie
- 26 juli 2023
- Zaaknummer
- 22/00450
- Relevante informatie
- Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 94 GW, Art. 14 EVRM
Inhoudsindicatie
Verwervingskosten; gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
kenmerk 22/00450
27 juni 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: drs. [echtgenoot] , echtgenoot van belanghebbende)
tegen de uitspraak van 20 mei 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/48 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 283.184. Tevens is bij beschikking € 66 belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 282.193. De in rekening gebrachte belastingrente is verlaagd naar € 25.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt beslist:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond; en
- -
-
verklaart zich onbevoegd te oordelen over de vordering tot schadevergoeding en stelt vast dat die vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.”
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingediend. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 20 juni 2023 gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiseres is eigenaar van de woning aan de [A-straat] te [Z] . De woning is een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). In 2003 heeft eiseres een variabel doorlopend krediet afgesloten ten behoeve van deze woning.
2. Eiseres heeft op 2 januari 2017 wegens het beëindigen van haar dienstbetrekking een transitievergoeding ontvangen van haar voormalig werkgever [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) ten bedrage van € 235.765. De werkgever is op per 1 januari 2017 gestopt met het uitoefenen van haar activiteiten in Nederland.
3. In de aangifte ib/pvv 2017 heeft eiseres een negatief resultaat uit overige werkzaamheden opgenomen van afgerond € 992. Deze post is als volgt opgebouwd:
Vervoer |
€ 585,20 |
Parkeren |
€ 95 |
Lunches |
€ 75 |
Kosten overleg |
€ 137 |
Contributie VCO |
€ 100 |
De kosten zijn door eiseres gemaakt in de periode van januari tot en met mei 2017 voor het verkrijgen van werk (verwervingskosten).
4. In de periode van juni 2017 tot en met december 2017 had eiseres een contract voor bepaalde tijd bij [bedrijf 2] ., dat zij uitvoerde bij [bedrijf 3] . De inkomsten die eiseres hieruit genoot heeft zij in haar aangifte opgenomen als inkomsten uit loondienst, waarop loonheffingen zijn ingehouden.
5. Bij brieven van 30 september 2019 en 27 november 2019 heeft verweerder verzocht om informatie over de geldlening ten behoeve van het onderhoud of de verbouwing van de woning over de jaren 2003 tot en met 2017 en over het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden. Eiseres heeft bij brieven van 3 december 2019 en 3 januari 2020 gereageerd op het verzoek van verweerder en bij brief van 3 januari 2020 het contract voor het variabel doorlopend krediet toegezonden.
6. Bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2017 heeft verweerder de rentelasten ter zake van het doorlopend krediet in aftrek toegelaten als renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. De aftrek van de verwervingskosten heeft hij echter gecorrigeerd.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de kosten die belanghebbende in de eerste helft van 2017 heeft gemaakt voor het verwerven van nieuw werk (ad € 992) mag aftrekken voor de bepaling van de inkomstenbelasting. Tevens is in geschil of het informatieverzoek dat de inspecteur deed bij brieven van 30 september 2019 en 27 november 2019 rechtmatig is. Belanghebbende betoogt in hoger beroep niet langer dat zij recht heeft op een schadevergoeding.