Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1761, 22/02350

Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1761, 22/02350

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 juli 2023
Datum publicatie
26 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1761
Zaaknummer
22/02350
Relevante informatie
Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 6.20 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Er bestaat geen aanleiding tot een vergoeding van immateriële schade want standpunten worden gebezigd waarvan belanghebbende dan wel zijn gemachtigde weet dat zij overduidelijk ondeugdelijk zijn. Dit leidt tot een bijzondere omstandigheid die afwijking van het veronderstellen van spanning en frustratie rechtvaardigt.

Uitspraak

kenmerk 22/02350

6 juli 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver)

tegen de uitspraak van 30 augustus 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/694 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit [A] van € 38.596, en heeft die aanslag in bezwaar gehandhaafd.

1.2.

De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft het hoger beroep ingesteld bij brief van 11 oktober 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023, gelijktijdig met dat in de zaak met kenmerk 22/00116 betreffende het jaar 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Voor het jaar 2016 heeft belanghebbende een papieren aangifte IB/PVV ingediend. Daarin zijn inkomsten uit uitkeringen aangegeven van € 38.596. Verder is voor een bedrag van € 3.405 aan in aanmerking te nemen uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven (€ 6.068 uitgaven minus een drempel van € 2.663). De gemachtigde van belanghebbende heeft de aangifte ingevuld en heeft daarbij een handgeschreven specificatie van de in de aangifte vermelde uitgaven voor zorgkosten gevoegd.

2.2.

In overeenstemming met de ingediende aangifte heeft de inspecteur op 2 februari 2018 een voorlopige aanslag vastgesteld, berekend naar een belastbaar inkomen uit [A] van € 35.191.

2.3.

Op 5 april 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende een vragenbrief verstuurd. In het bijzonder heeft de inspecteur belanghebbende verzocht de in de aangifte opgenomen uitgaven voor specifieke zorgkosten nader te onderbouwen met uitleg en stukken. Daarop heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 30 april 2018 als volgt geantwoord:

“De heer [X] is een zwaar gehandicapte man, die met zorg van familie en vrienden thuis kan blijven wonen, zij het dat daarmee de nodige kosten gemoeid zijn.

Ondergetekende wil u verwijzen naar de behandeling van de aangifte 2015, waarbij nagenoeg dezelfde zorgkosten aan de orde komen.”

2.4.

Op 2 oktober 2019 heeft de inspecteur zijn verzoek om informatie herhaald. Bij brief van 15 oktober 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende als volgt geantwoord:

“Ondergetekende heeft u reeds in een eerder stadium verwezen naar de afdoening van de aangifte over de voorgaande jaren.

De heer [X] is een zwaar gehandicapte man, die al vanaf 1996 alle zorg nodig heeft en waarover al diverse keren eerder vragen zijn gesteld.

Het zijn chronische, jaarlijks terugkerende kosten, waarover u reeds uitgebreid bent geïnformeerd.”

2.5.

Op 8 november 2019 heeft de inspecteur de thans voorliggende aanslag vastgesteld zonder uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking te nemen.

2.6.

In de bezwaarschriftprocedure heeft de inspecteur de gemachtigde van belanghebbende gehoord. In het verslag van het horen is vermeld:

“De gemachtigde geeft aan dat er voor 2015 als een beroepszaak loopt. Zijn cliënt was een succesvolle ondernemer die in 1996 tijdens een fietstocht een herseninfarct heeft gehad. Hierdoor is hij invalide geworden en heeft zijn bedrijf moeten verkopen. Hij zou eigenlijk in een verpleeghuis opgenomen moeten worden maar zijn echtgenote en zijn gezin hebben ervoor gekozen om hem thuis te verzorgen.

Hij gaat eenmaal per week naar fysiofitness en 1 maal per week doet hij, op therapeutische basis, klusjes in [F] te [plaats D] . Hiervoor moet hij met de auto gehaald en gebracht worden. Er is tevens een grote verbouwing geweest in huis zodat de nachtzorg kan blijven slapen en die eten ook mee met het gezin. In 1998 en 2022 zijn de, toen ook al zeer hoge, specifieke zorgkosten uitgevraagd en geaccepteerd. De gemachtigde is dan ook van mening dat er sprake is van opgewekt vertrouwen.

De inspecteur geeft hierop aan dat dit inmiddels 20 jaar geleden is en dat hij nu totaal geen stukken heeft ontvangen die de opgevoerde kosten onderbouwen. De gemachtigde verwijst hierop wederom naar het jaar 2015 en dat we de uitspraak van de rechtbank dan wel tegemoet kunnen zien.

De inspecteur geeft nogmaals aan dat hij geen stukken heeft ontvangen en vraagt zich af of de gemachtigde straks bij de rechtbank wel stukken gaat overleggen. De inspecteur geeft aan dat het niet de bedoeling is om straks wel stukken te overleggen en niet in de aanslag- en bezwaarfase.

De inspecteur geeft tevens aan dat, indien de gemachtigde zich beroept op opgewekt vertrouwen hij dit met stukken moet kunnen bewijzen. Daarnaast zal hij dan ook nog met stukken moeten onderbouwen of er kosten zijn gemaakt en hoe hoog deze kosten zijn. Hierbij is alleen het opmaken van en specificatie niet voldoende. De inspecteur benadrukt nogmaals dat specifieke zorgkosten per jaar in hoogte kunnen verschillen en zij moeten worden onderbouwd met bewijsstukken.

De gemachtigde zal binnen 14 dagen een specificatie en onderliggende stukken toesturen.”

2.7.

Bij een brief van 20 november 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende een specificatie van de uitgaven voor specifieke zorgkosten gevoegd:

Reiskosten [B] te [plaats A] , 3 x 139,6 km

€ 147

Niet vergoede medicatie

€ 187

Reiskosten tandarts te [C] , 2 x 33,8

€ 24

Reiskosten [D] h.a., 10 x 5,4 km

€ 19

“Per saldo”abonnementskosten

€ 77

Omring

€ 22

Telefoonkosten i.v.m. overleg zorg

€ 250

Kosten [E]

€ 365

Reiskosten [E] 8 x 5 km

€ 14

Extra vervoerskosten i.v.m. invaliditeit

€ 500

Extra kleding/beddengoed/bewassing i.v.m. vernielzucht/ incontinentie

€ 700

Medische fitness te [plaats C]

€ 608

Reiskosten medisch fitness, 50 x 9,8 km

€ 172

Kosten hulp/begeleiding voor dhr. [X] , 4 x p.w. á € 5,-

€ 1.000

Reiskosten bezigheidstherapie te [plaats D] , 50x 46,8 km

€ 819

Kosten Voettotaal, pedicure

€ 163

Energiekosten, schoonmaakkosten, overnachtingskosten begeleiders/mantelzorgers, 45 x €10,-

€ 450

Hypercholesterolemie dieet

€ 100

Reiskosten “Per Saldo” te Leeuwarden, 183 km

€ 64

€ 5.682

Af 1,65%

€ 2.663

€ 3.019

Bij de brief zijn verder niet ondertekende brieven van de gemachtigde en de echtgenote van belanghebbende aan de Belastingdienst Hoorn en het Hof gevoegd, over aangiften IB/PVV van belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001. De brieven dateren uit de jaren 2002 tot en met 2005.

2.8.

In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur een bedrag van € 400 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten erkend, zijnde € 100 dieetkosten en € 300 uitgaven voor extra kleding en beddengoed. Vanwege de drempel van € 2.663 is de aanslag niet verminderd.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep heeft belanghebbende erover geklaagd dat geen uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek zijn toegelaten en dat niet een vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase is toegekend.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing