Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2197, 22/00624

Gerechtshof Amsterdam, 21-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2197, 22/00624

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 september 2023
Datum publicatie
11 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2197
Zaaknummer
22/00624
Relevante informatie
Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 3.60 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

In geschil is of de door belanghebbende met een organisatie gesloten overeenkomst voor het jaar 2017 tot deelname als speler aan een sporttoernooi ten tijde van de immigratie van belanghebbende naar Nederland in 2016 geactiveerd kan worden op de openingsbalans van de onderneming van belanghebbende voor een bedrag van € 90.000. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat de overeenkomst geactiveerd kan worden op de openingsbalans en enige waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt. Het volledige bedrag van afgerond € 180.000 is in 2017 terecht als winst uit onderneming belast.

Uitspraak

kenmerk 22/00624

21 september 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: drs. B.P.M. Konijn),

tegen de uitspraak van 15 juli 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1842 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 185.286 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.976. Ook is bij beschikking een bedrag van € 3.089 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk met dagtekening 8 november 2022 ingediend en heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiser beoefent de [F-sport] op topniveau.

2. Eiser heeft op 21 september 2015 een overeenkomst gesloten met [A] (hierna: [A] ) voor deelname aan de [B] in 2016 en 2017. Dit toernooi vindt jaarlijks plaats tussen januari en maart.

3. Eiser is op 1 september 2016 geïmmigreerd vanuit Duitsland en inwoner van Nederland geworden.

4. In het onderhavige belastingjaar heeft eiser inkomen genoten van [C] (Nederland), [D] (Duitsland), Sponsor [E] (Duitsland) en [A] ( [land] ). Al dan niet op basis van opgewekt vertrouwen, delen partijen de mening dat in het onderhavige belastingjaar het genoten inkomen kwalificeert als winst uit onderneming in het kader van “groot koopmanschap”.

5. Op 25 augustus 2020 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV 2017 opgelegd, conform de door eiser ingediende aangifte.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten. Ter zitting bij het Hof is voorts komen vast te staan dat [A] ten opzichte van belanghebbende een derde partij is en dat door belanghebbende in 2017 uit de spelersovereenkomst met [A] (hierna: de spelersovereenkomst) een bedrag van € 177.852 (eenvoudshalve ook wel afgerond tot een bedrag van € 180.000) is ontvangen.

2.3.

In hoger beroep heeft belanghebbende verklaringen van vier [F] ingediend waarin staat wat volgens hen het gemiddelde bruto inkomen van een [F] in 2017 was, wat de gemiddelde bruto vergoeding voor deelname aan de [B] (hierna: [B] ) van een [F] in 2017 was, en voor welk bedrag deze [F] bereid waren om door belanghebbende te worden ingehuurd om namens hem deel te nemen aan de [B] in 2017.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslag IB/PVV 2017 naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of een bedrag van € 90.000 buiten de te belasten winst uit onderneming in 2017 dient te blijven.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Het in hoger beroep ingenomen standpunt over het vormen van een voorziening voor proceskosten is ter zitting bij het Hof ondubbelzinnig ingetrokken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing