Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2295, 22/00233
Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2295, 22/00233
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 augustus 2023
- Datum publicatie
- 15 november 2023
- Zaaknummer
- 22/00233
- Relevante informatie
- Art. 4:17 Awb, Art. 7:3 Awb, Art. 8:5 Awb
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Invordering. Mededelingen verrekening of terugbetaling. De gemachtigde kan niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener worden aangemerkt.
Uitspraak
kenmerk 22/00233
15 augustus 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger,
tegen de uitspraak van 23 februari 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/2051 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger.
1 Het geding in hoger beroep
Belanghebbende heeft bij brieven van 1 april 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betreft:
i. een ‘mededeling motorrijtuigenbelasting’ van 8 november 2019, waarin is vermeld dat
- het openstaande bedrag van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting 2015 van belanghebbende, met aanslagnummer [# 1] , is gewijzigd door een verrekening van € 49;
- daarvan € 15 is afgeboekt op openstaande kosten en € 4 is afgeboekt op de verschenen invorderingsrente, en
- nog een bedrag van € 819 openstaat;
een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ van 12 november 2019, waarin is vermeld dat
- een betaling op “de aanslag loonheffing 10e per.2019 nummer [# 2] ten bedrage van € 244,00” is verrekend met “aanslagnummer [# 1] motorrijtuigenbelasting 2015”, en
- voor € 214 met de hoofdsom van de aanslag is verrekend en voor € 30 met de rente over de periode 5 april 2016 tot en met 4 november 2019;
een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ van 14 november 2019, waarin is vermeld dat
- “de teruggaaf omzetbelasting 3e kwartaal 2019 nummer [# 3] ten bedrage van € 433,00” is verrekend met “aanslagnummer [# 1] motorrijtuigenbelasting 2015”, en
- voor € 379 met de hoofdsom van de aanslag is verrekend en voor € 54 met de rente over de periode 5 april 2016 tot en met 15 november 2019;
een ‘mededeling motorrijtuigenbelasting’ van 15 november 2019, waarin is vermeld dat
- het openstaande bedrag van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting 2015 van belanghebbende, met aanslagnummer [# 1] , is gewijzigd door een verrekening van € 244,
- daarvan € 30 is afgeboekt als invorderingsrente, en
- nog een bedrag van € 605 openstaat;
een ‘mededeling motorrijtuigenbelasting’ van 19 november 2019, waarin is vermeld dat
- het openstaande bedrag van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting 2015 van belanghebbende, met aanslagnummer [# 1] , is gewijzigd door een verrekening van € 433,
- daarvan € 54 is afgeboekt als invorderingsrente, en
- nog een bedrag van € 226 openstaat;
een ‘mededeling motorrijtuigenbelasting’ van 21 november 2019, waarin is vermeld dat het openstaande bedrag van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting 2015 van belanghebbende, met aanslagnummer [# 1] , is gewijzigd en dat nog een bedrag van € 271 openstaat, en
een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ van 30 november 2019, waarin is vermeld dat een betaling op “de aanslag motorrijtuigenbelasting 2015 nummer [# 1] ten bedrage van € 310,00” voor € 271 is afgeboekt op de hoofdsom en voor € 39 op de rente over de periode van 5 april 2016 tot en met 20 november 2019.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- -
-
een aanvulling van de gronden van het hoger beroep van belanghebbende (zeven keer; door de griffier aan de ontvanger doorgezonden op 5 juli 2022);
- -
-
een verweerschrift van de ontvanger, tevens houdende de gronden van het incidenteel hoger beroep (ter griffie van het Hof ingekomen op 16 augustus 2022), en
- -
-
een zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep van belanghebbende (in het stuk aangeduid als ‘conclusie van repliek/antwoord’).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende is bij de ontvanger opgekomen tegen de in 1.1 vermelde mededelingen (mededelingen i tot en met vii) door het indienen van geschriften die zij heeft aangeduid als ‘bezwaarschriften’. Toen een reactie van de ontvanger daarop uitbleef, heeft belanghebbende formulieren “Dwangsom bij niet tijdig beslissen” bij de ontvanger ingediend. Enkele weken later heeft zij beroepen ingesteld, die volgens de beroepschriften zijn gericht tegen “het niet tijdig in behandeling nemen van het (…) bezwaarschrift”. De volgende data spelen een rol:
nr. |
dagtekening ‘bezwaarschrift’ |
dagtekening formulier dwangsom |
datum inkomst beroep ter griffie rechtbank |
i |
13 december 2019 |
1 februari 2020 |
31 maart 2020 |
ii |
24 december 2019 |
14 februari 2020 |
2 april 2020 |
iii |
26 december 2019 |
14 februari 2020 |
3 april 2020 |
iv |
27 december 2019 |
14 februari 2020 |
2 april 2020 |
v |
31 december 2019 |
14 februari 2020 |
2 april 2020 |
vi |
2 januari 2020 |
14 februari 2020 |
3 april 2020 |
vii |
13 januari 2020 |
25 februari 2020 |
2 april 2020 |
De ontvanger heeft (de gemachtigde van) belanghebbende bij brieven van 1 april 2020 geïnformeerd dat tegen besluiten tot verrekening geen bezwaar of beroep mogelijk is.
Eveneens op 1 april 2020 heeft de ontvanger uitspraken op bezwaar gedaan over de in rekening gebrachte invorderingsrente. In die uitspraken is vermeld dat de invorderingsrente onterecht is berekend. De ontvanger heeft tevens een kostenvergoeding toegekend van (in totaal) € 97,88. Dat bedrag is bepaald overeenkomstig het forfait uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, uitgaande van 1 punt (indienen bezwaarschrift), een puntwaarde van € 261 en een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht), vermenigvuldigd met 1,5 vanwege samenhang.
Belanghebbende heeft bij de rechtbank tevens gronden aangevoerd tegen (de inhoud van) de in 2.2 bedoelde brieven en de in 2.3 bedoelde uitspraken op bezwaar. Zij heeft ook het niet vaststellen van dwangsombeschikkingen door de ontvanger aan de orde gesteld. Bij nadere stukken van 28 januari 2022 (“aanvullende gronden beroep”) heeft belanghebbende verder (onder meer) verzocht de ontvanger te veroordelen “voor de eventueel verschuldigde wettelijke rente (voor handelstransacties) bij niet tijdige effectuering van uw uitspraak.”
Belanghebbende is in het handelsregister ingeschreven als commanditaire vennootschap. Zij heeft één (parttime) werknemer in de persoon van [A] , haar gemachtigde, en verricht sinds 2006 geen economische activiteiten meer.
[bedrijf 1] is de beherend vennoot van belanghebbende. Haar enige bestuurder is [A] , haar gemachtigde, en haar statutaire doel is het optreden als beherend vennoot in belanghebbende. Commanditair vennoot is [bedrijf 2] . Zij heeft samen met [bedrijf 1] in 1998 belanghebbende opgericht en werd bij de oprichting vertegenwoordigd door haar bestuurder [A] . [bedrijf 1] werd destijds vertegenwoordigd door [B] als bestuurder.
[A] treedt als gemachtigde op voor een beperkt aantal aan hem gerelateerde (rechts)personen, zijnde (in het bijzonder):
- -
-
belanghebbende, waarvan hij werknemer is;
- -
-
[bedrijf 1] , waarvan hij dus enig bestuurder is;
- -
-
[C] , zijn vader;
- -
-
[D] en [E] , bewoners van een woning waarvan zijn vader eigenaar is;
- -
-
[F] , voormalig werknemer van belanghebbende (vrachtwagenchauffeur);
- -
-
[B] , van 1998 tot en met 2006 bestuurder (secretaris) van [bedrijf 1] , en
- -
-
[G] , de partner van [B] .
3 Uitspraak van de rechtbank
“De rechtbank:
- -
-
verklaart zich niet bevoegd voor zover het beroep zich richt tegen de verrekenings-beschikkingen;
- -
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft het niet tijdig beslissen op de bij beschikkingen in rekening gebrachte invorderingsrente en kosten;
- -
-
verklaart het beroep ongegrond voor zover het zich richt tegen de verstrekte proceskostenvergoeding in bezwaar;
- -
-
stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar [Hof: betreffende de mededeling] van 8 november 2019 tegen de in rekening gebrachte kosten een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442;
- -
-
stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar [Hof: betreffende de mededeling] van 14 november 2019 tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442 en
- -
-
stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar [Hof: betreffende de mededeling van] van 15 november 2019 tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442.”