Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2405, 22/02290

Gerechtshof Amsterdam, 29-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2405, 22/02290

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 augustus 2023
Datum publicatie
18 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2405
Zaaknummer
22/02290
Relevante informatie
Art. 8 Wfsv, Art. 2.5 Reg Wfsv

Inhoudsindicatie

Erflater is niet het gehele jaar premieplichtig geweest. In geschil is de hoogte van het in aanmerking te nemen maximum premie-inkomen voor de Wet financiering

sociale verzekeringen.

Uitspraak

kenmerk 22/02290

29 augustus 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X], belanghebbenden,

(gemachtigden: [Y] en [Z] )

tegen de uitspraak van 31 augustus 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/2317 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbenden voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.728. Het premie-inkomen is vastgesteld op € 33.791.

1.2.

Belanghebbenden hebben een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 ingediend. Dit verzoek is gedeeltelijk afgewezen.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag zoals verminderd gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbenden hebben beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbenden en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eisers’ respectievelijk ‘verweerder’):

“ 1. [X] (hierna: erflater) is overleden [in] 2017.

2. Aan de erven van erflater is met dagtekening 31 juli 2017 een uitnodiging tot het

doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2017 door middel van een F-biljet verzonden. In de

uitnodiging staat dat de aangifte voor 1 mei 2018 moet zijn ingediend. Na verzoek van de

gemachtigde van eiser om uitstel tot het doen van aangifte heeft verweerder uitstel verleend

tot 1 mei 2019.

3. Op 19 augustus 2018 hebben de erven van erflater een aangifte IB/PVV voor het

jaar 2017 ingediend. Het hierin aangeven verzamelinkomen bedraagt € 46.728.

3. Verweerder heeft met dagtekening 2 april 2019 overeenkomstig de ingediende

aangifte de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk

en woning van € 46.728. Het premie-inkomen is vastgesteld op het voor 2017 geldende

maximum premie-inkomen van € 33.791. De premieplicht voor de volksverzekeringen is

beperkt tot de periode van 1 januari 2017 tot en met 18 juni 2017.

4. Verweerder heeft op 22 januari 2021, na intrekking van een eerder verzoek tot

ambtshalve vermindering, nogmaals een verzoek tot ambtshalve vermindering van de

aanslag IB/PVV 2017 ontvangen. Eisers hebben verzocht om aftrek vanwege elders belast

inkomen in het kader van de werkzaamheden van erflater gedurende 2017 in [plaats]

en om een tijdsevenredige herleiding van het premie-inkomen in het kader van het

overlijden. Gedurende de werkzaamheden in [plaats] was erflater op grond van een

zogeheten A1 verklaring (certificate of coverage) onderworpen aan de Nederlandse sociale

verzekeringswetgeving.

5. Verweerder heeft bij verminderingsbeschikking met dagtekening 7 mei 2021

het verzoek om ambtshalve vermindering gedeeltelijk toegewezen waarbij verweerder de aftrek vanwege elders belast inkomen heeft verleend, maar een tijdsevenredige herleiding van het premie-inkomen heeft afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

6. Bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond

verklaard.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep de hoogte van het in aanmerking te nemen maximum premie-inkomen geschil.

3.2.

Belanghebbenden concluderen tot een tijdsevenredige herleiding van het maximum premie-inkomen met als gevolg een verlaging van het maximum premie-inkomen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing