Gerechtshof Amsterdam, 28-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2448, 21/1773
Gerechtshof Amsterdam, 28-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2448, 21/1773
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 september 2023
- Datum publicatie
- 25 oktober 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2021:9976, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/1773
- Relevante informatie
- Art. 6:9 Awb, Art. 6:24 Awb
Inhoudsindicatie
Mededeling verrekening met in rekening gebrachte dwangbevelkosten ter zake van aanslag vpb 2012 is geen voor bezwaar vatbare beschikking.
Hoger beroep belanghebbende is ontvankelijk, op grond van HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470 (tweedagenregel). Hoger beroep belanghebbende is gegrond, omdat rechtbank heeft verzuimd te bepalen dat de Staat wettelijke rente verschuldigd is over de vergoeding van de immateriële schade en de vergoeding van het griffierecht, indien deze bedragen niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank aan belanghebbende zijn voldaan. Belanghebbende heeft hierom verzocht in zijn beroepschrift.
Uitspraak
kenmerk 21/01773
28 september 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: [A]
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger,
tegen de uitspraak van 15 oktober 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/4672 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft bij geschrift van 5 maart 2019 aan belanghebbende meegedeeld dat het bedrag van een openstaande aanslag vennootschapsbelasting van € 4.560,00 is gewijzigd door een door belanghebbende betaald bedrag van € 1.678,66, met dien verstande dat de betaling van € 1.678,66 is verminderd met € 340 aan openstaande kosten en € 201 aan in rekening gebrachte invorderingsrente.
Belanghebbende heeft op 16 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de verrekening van de betaling van € 1.678,66 met openstaande kosten en (met) de in rekening gebrachte invorderingsrente.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2019 heeft de ontvanger de dwangbevelkosten verminderd naar nihil. Het verzoek om een kostenvergoeding is afgewezen.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 oktober 2021 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de ontvanger als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 12 april 2017 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres, vastgesteld op een bedrag van € 500;
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep met dagtekening 26 november 2021 is bij het Hof per fax ingekomen op 27 november 2021 en aangevuld bij brief van 28 december 2021. Tevens is het hoger beroep op 30 november 2021 per post ingekomen. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 21 en 22 april 2022, waarin hij tevens heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep van de ontvanger. De ontvanger heeft op 7 juni 2022 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft op 11 april 2023 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Tijdens dit onderzoek heeft het Hof het onderhavige hoger beroep (alsmede het incidentele hoger beroep van de ontvanger) gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van belanghebbende (en het incidentele hoger beroep van de ontvanger) met kenmerk 21/01772. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 21 juni 2014 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) 2012 opgelegd ten bedrage van € 4.560.
2. Verweerder heeft in verband met het feit dat betaling van deze aanslag uitbleef met dagtekening 15 februari 2017 een dwangbevel betekend en daarbij € 340 kosten in rekening gebracht.
3. Eiseres heeft op 21 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen de dwangbevelkosten.
4. Verweerder heeft met dagtekening 12 april 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
5. Verweerder heeft met dagtekening 5 maart 2019 een mededeling gestuurd naar eiseres waarin staat dat een bedrag van € 1.678,66 is verrekend met het openstaande bedrag van de aanslag (€ 1.137,66), de invorderingsrente (€ 201) en de kosten (€ 340).
6. Eiseres heeft (“pro forma”) bezwaar gemaakt tegen onder meer de (verrekening van de) dwangbevelkosten.
7. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2019 het bezwaar gegrond verklaard, de in rekening gebrachte dwangbevelkosten van € 340 verminderd naar nihil en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen, omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
Tot de stukken van de zaak met kenmerk 21/01772 behoort een envelop met een stempelafdruk ‘VERZONDEN 25 NOV 2021’, een stempelafdruk ‘Postkamer Paleis 30 NOV 2021’ en een stempelafdruk ‘INGEKOMEN TER GRIFFIE VAN 30 NOV. 2021 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM BELASTINGSECTOR’. De envelop is er een van de Rechtspraak Gerechtshof Amsterdam. Deze is klaarblijkelijk eerder bij verzending van een stuk door het Hof gebruikt. Voorts is op de envelop een postzegel Nederland, waarde 1, geplakt. Deze postzegel is niet voorzien van een stempel.
In het dossier van de onderhavige zaak bevindt zich een kopie van dezelfde envelop als vermeld onder 2.3.1.
Een medewerker van de griffie van de belastingkamer van het Hof heeft desgevraagd verklaard dat bij binnenkomst van een stuk via de postkamer op dat stuk wordt aangetekend een datum en ‘per post’. In het dossier bevindt zich een hogerberoepschrift waarop is vermeld ‘27/11 per fax’ en een hogerberoepschrift waarop is vermeld ‘30/11 per post’.
Op het stuk waarop is genoteerd ‘30/11 per post’ is tevens een afdruk van een faxapparaat zichtbaar, waarin het volgende is vermeld: ‘27/11/2021 00:05:14 (GMT+01:00)’.
Het Hof heeft bij de griffie navraag gedaan naar de ontvangst van de fax. De griffie heeft de volgende aantekening aan het dossier toegevoegd:
“Echter, ik zie ook een fax met datum [26 november 2021]. Verder niets erbij. Het zou kunnen, gezien [het] tijdstip, dat [belanghebbende] het heeft geprobeerd te faxen om 22:51 uur en het niet lukte, en het daarna wel is gelukt op 27/11 om 0.04 uur. (…).”
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
“Ik heb het hogerberoepschrift op 26 november om 22:33 uur gefaxt naar het Hof. Het tijdstip van verzenden schrijf ik altijd zelf op het ingediende stuk. De voorzitter houdt mij voor dat de fax enkele minuten na 0:00 uur is ontvangen en vraagt mij of ik na 22:33 uur nogmaals heb geprobeerd om de fax te verzenden. Ik heb één keer gefaxt en het tijdstip van 22:33 uur genoteerd. De voorzitter en de oudste raadsheer houden mij voor dat het tijdstip van ontvangst leidend is en dat het indienen van een stuk kort voor het verlopen van de termijn een risico is aan de kant van belanghebbende. Met de fax heb ik nooit last van een storing, misschien dat het ligt aan de nieuwe methode?
Ik verstuur het hogerberoepschrift ook altijd per post een dag voor het verlopen van de termijn. De voorzitter toont mij een envelop en vraagt mij naar de stempel van 25 november 2021 op de envelop.
Dat is mijn eigen stempel. Die stempel heb ik zelf op de envelop geplaatst. Ik ga er dan vanuit dat PostNL tijdig bezorgd. De voorzitter houdt mij de envelop voor waarmee ik het hogerberoepschrift heb ingediend. Op de envelop staat een datumstempel waarop staat: ‘verzonden 25 nov 2021’. Dat is inderdaad mijn eigen stempel. Ik zie geen stempel van PostNL.”
3 Geschil in principaal en incidenteel hoger beroep
In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep en zo ja, of de uitspraak van de rechtbank juist is.