Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2695, 22/2337
Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2695, 22/2337
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 november 2023
- Datum publicatie
- 15 november 2023
- Zaaknummer
- 22/2337
- Relevante informatie
- Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 1.2 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
De aanslag IB/PVV 2015 is terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Fiscale partners kunnen samen maar één hoofdverblijf hebben, tenzij zich een uitzondering voordoet als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet IB. Het bij de huiszoeking aangetroffen bedrag van € 115.550 mag worden begrepen in de grondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen.
Uitspraak
kenmerk 22/2337
7 november 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 10 augustus 2022 in de zaak met kenmerken HAA 21/1864, 21/4992 en 21/4993 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2015 en 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.142 (2017), en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 9.938 (2015) en € 9.057 (2017). Voorts heeft de inspecteur een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd naar een bijdrage inkomen van € 5.142 (2017).
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 49 opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte IB/PVV 2015.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2017 gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 4.105. De inspecteur heeft de bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV 2015 en ZVW 2017 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank de volgende beslissing genomen:
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2015 gegrond;
- -
-
verklaart de overige beroepen ongegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2015 uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de aanslag en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van deze uitspraak op bezwaar en handhaaft deze voor het overige;
- -
-
vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.147 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 23 september 2022. Het hoger beroep richt zich enkel tegen het oordeel van de rechtbank over de aanslag IB/PVV 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 29 september 2023 een nader stuk ingediend bij de griffie van het Hof. Dit nader stuk betreft ook de hoger beroepen met zaaknummer 22/2333, 22/2334, 22/2335 en 22/2336 van [echtgenote] , de echtgenoot van belanghebbende. Een kopie hiervan is doorgezonden aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Het beroep is behandeld gelijktijdig met de hoger beroepen met zaaknummers 22/2333 tot en met 22/2336 van [echtgenote] , de echtgenoot van belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
Feiten
1. De echtgenoot van eiseres exploiteert voor eigen rekening en risico een eenmanszaak onder de handelsnaam [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De activiteiten bestaan uit het adviseren over verzekeringen en hypotheken, alsmede het voeren van administraties voor derden en het doen van aangiften IB/PVV voor particulieren. Eiseres werkt mee in de onderneming.
2. In 2016 en 2017 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij onder meer de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2014 van de echtgenoot van eiseres zijn onderzocht. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van de door de FIOD ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek in beslag genomen administratie en opgemaakte processen-verbaal. De definitieve rapporten van het boekenonderzoek zijn vastgesteld op 22 november 2016 en op 2 mei 2017.
3. Eiseres is door de rechtbank Amsterdam op 2 november 2016 strafrechtelijk veroordeeld voor - kort gezegd - valsheid in geschrift, opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst en het medeplegen van schuldwitwassen. Daarbij is een bedrag van € 115.550 verbeurd verklaard.
4. De aanslag IB/PVV 2015 is vastgesteld op 5 april 2019. Op 23 februari 2021 heeft verweerder van eiseres een dwangsomformulier ontvangen wegens het uitblijven van uitspraak op de bezwaren tegen de aanslag IB/PVV 2016. Bij beschikking van 15 maart 2021 heeft verweerder een dwangsom vastgesteld tot een bedrag van € 46. Bij brief van 18 maart 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. Bij brief van 28 juli 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van uitspraak op bezwaar inzake de dwangsombeschikking. Bij brief van 11 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking doorgezonden aan de rechtbank.
De aanslagen IB/PVV en ZVW 2017 zijn vastgesteld op 9 maart 2021. Op 4 augustus 2021 heeft verweerder een dwangsomformulier ontvangen wegens het uitblijven van uitspraak op bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW 2017.Verweerder heeft bij uitspraken van respectievelijk 5 augustus 2021 (ZVW) en 20 augustus 2021 (IB/PVV) op de bezwaren beslist. Bij beschikking van 9 augustus 2021 heeft verweerder besloten geen dwangsom toe te kennen. Tegen deze beslissing is geen rechtsmiddel ingesteld.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is enkel nog in geschil of de aanslag IB/PVV 2015 terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.