Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2703, 22/00415, 22/00416 en 22/00417
Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2703, 22/00415, 22/00416 en 22/00417
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2023
- Datum publicatie
- 15 november 2023
- Zaaknummer
- 22/00415, 22/00416 en 22/00417
- Relevante informatie
- Art. 6:7 Awb, Art. 6:11 Awb, Art. 6.18 Wet IB 2001, Art. 8:75 Awb, Art. 3 BPB
Inhoudsindicatie
Aftrek specifieke zorgkosten; correctiebeleid.
Uitspraak
kenmerken 22/00415, 22/00416 en 22/00417
12 oktober 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraken van 3 mei 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/5912, HAA 20/5913 en HAA 20/5914 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
(22/00415)
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met een verzamelinkomen van € 6.555 en een toegepaste heffingskorting van € 995. Bij beschikking 30 oktober 2017 heeft de inspecteur de aanslag opnieuw berekend en het verzamelinkomen vastgesteld op € 8.651 en de toegepaste heffingskorting op € 1.696. Zowel volgens de aanslag als de beschikking was het te betalen bedrag nihil.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2019 de beschikking gewijzigd en het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 8.072.
(22/00416)
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met een verzamelinkomen
€ 5.259 en een toegepaste heffingskorting van € 1.010. Bij beschikking van 30 oktober 2017 heeft de inspecteur de aanslag opnieuw berekend en het verzamelinkomen vastgesteld op
€ 7.717 en de toegepaste heffingskorting op € 2.066. Zowel volgens de aanslag als de beschikking was het te betalen bedrag nihil.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2019 de beschikking gewijzigd en het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 7.115.
(22/00417)
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met een verzamelinkomen van
€ 7.846 en een toegepaste heffingskorting van € 2.097. Volgens het aanslagbiljet was het te betalen bedrag nihil.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar 5 februari 2019 de aanslag opnieuw vastgesteld en het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 7.240.
Belanghebbende heeft beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraken van 3 mei 2022 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een schadevergoeding af.”
Het Hof heeft de tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroepen ontvangen. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraken van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
(22/00415)
“1. Voor het jaar 2012 heeft eiseres een verzamelinkomen aangegeven van € 6.555 en daarbij
€ 2.096 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte is aan eiseres met dagtekening 11 januari 2014 de aanslag opgelegd. Door een toegepaste heffingskorting van € 995 was het op de aanslag te betalen bedrag nihil.
2. Per brief van 14 maart 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat er onderzoek was gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde en de aangifte daarom aan een nader onderzoek werd onderworpen. Verweerder heeft aan eiser daarom vragen gesteld over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten.
3. Per brief van 6 september 2017, geadresseerd een eiseres zelf, heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was haar een navorderingsaanslag op te leggen. Per brief van 19 september 2017 heeft de gemachtigde daarop gereageerd. Bij de onderhavige beschikking heeft verweerder de aanslag opnieuw berekend en het verzamelinkomen vastgesteld op € 8.651. Door een toegepaste heffingskorting van € 1.696 bleef het op de aanslag te betalen bedrag nihil.
4. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is ingediend door de gemachtigde, is gedagtekend 5 december 2017 en is op 7 december 2017 bij verweerder ontvangen. Daarop heeft tussen de gemachtigde en verweerder een briefwisseling plaatsgevonden en per brief aan de gemachtigde van 21 maart 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaarschrift af te wijzen. Daarop heeft tussen de gemachtigde en verweerder opnieuw een briefwisseling plaatsgevonden en op 1 oktober 2018 is de gemachtigde door verweerder gehoord en daarna heeft de gemachtigde bij verweerder nog een aantal bewijsstukken ingediend.
5. Per brief van 22 januari 2019 heeft verweerder de gemachtigde gemotiveerd meegedeeld waarom hij voor een deel aan het bezwaar tegemoet zou komen en op 5 februari 2019 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en het verzamelinkomen nader vastgesteld op
€ 8.072. De uitspraak op bezwaar is naar eiseres gestuurd.”
(22/00416)
“1. Voor het jaar 2013 heeft eiseres een verzamelinkomen aangegeven van € 5.295 en daarbij
€ 2.422 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte is aan eiseres met dagtekening 23 mei 2014 de aanslag opgelegd. Door een toegepaste heffingskorting van € 1.010 was het op de aanslag te betalen bedrag nihil.
2. Per brief van 14 maart 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat er onderzoek was gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde en de aangifte daarom aan een nader onderzoek werd onderworpen. Verweerder heeft aan eiseres daarom vragen gesteld over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten.
3. Per brief van 6 september 2017, geadresseerd een eiseres zelf, heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was haar een navorderingsaanslag op te leggen. Per brief van 19 september 2017 heeft de gemachtigde daarop gereageerd. Bij de onderhavige beschikking heeft verweerder de aanslag opnieuw berekend en het verzamelinkomen vastgesteld op € 7.717. Door een toegepaste heffingskorting van € 2.066 bleef het op de aanslag te betalen bedrag nihil.
4. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is ingediend door de gemachtigde, is gedagtekend 5 december 2017 en is op 7 december 2017 bij verweerder ontvangen. Daarop heeft tussen de gemachtigde en verweerder een briefwisseling plaatsgevonden en per brief aan de gemachtigde van 21 maart 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaarschrift af te wijzen. Daarop heeft tussen de gemachtigde en verweerder opnieuw een briefwisseling plaatsgevonden en op 1 oktober 2018 is de gemachtigde door verweerder gehoord. Daarna heeft de gemachtigde bij verweerder nog een aantal bewijsstukken ingediend.
5. Per brief aan de gemachtigde van 22 januari 2019 heeft verweerder gemotiveerd waarom hij voor een deel aan het bezwaar tegemoet zou komen en op 5 februari 2019 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 7.115. De uitspraak op bezwaar is naar eiseres gestuurd.”
(22/00417)
“1. Voor het jaar 2014 heeft eiseres een verzamelinkomen aangegeven van € 4.359 en daarbij
€ 3.487 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
2. Per brief van 14 maart 2017 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat er onderzoek was gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde en de aangifte daarom aan een nader onderzoek werd onderworpen. Verweerder heeft aan eiser daarom vragen gesteld over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten.
3. Per brief van 6 september 2017, geadresseerd een eiseres zelf, heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken en de specifieke zorgkosten niet in aftrek zou toelaten. Met dagtekening 9 november 2017 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 7.846. Door de toegepaste heffingskorting van € 2.097 was het op de aanslag te betalen bedrag nihil.
4. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is ingediend door de gemachtigde, is gedagtekend 20 december 2017 en is op 27 december 2017 bij verweerder ontvangen. Per brief aan de gemachtigde van 21 maart 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen. Daarop heeft tussen de gemachtigde en verweerder een briefwisseling plaatsgevonden en op 1 oktober 2018 is de gemachtigde door verweerder gehoord. Daarna heeft de gemachtigde bij verweerder nog een aantal bewijsstukken ingediend.
5. Per brief aan de gemachtigde van 22 januari 2019 heeft verweerder gemotiveerd waarom hij voor een deel aan het bezwaar tegemoet zou komen en op 5 februari 2019 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 7.240. De uitspraak op bezwaar is naar eiseres gestuurd.”
(22/00415, 22/00416 en 22/00417)
“6. Per brief van 28 augustus 2020 heeft de gemachtigde verweerder doen weten dat hij bij het doorlopen van zijn administratie het dossier van eiseres was tegengekomen en daarin wel de motivering van de uitspraak op bezwaar had aangetroffen, maar de uitspraak niet. De gemachtigde vroeg aan verweerder of er al uitspraak op het bezwaar was gedaan. Per brief van 24 september 2020 deelde verweerder de gemachtigde mee dat de uitspraak naar het adres van eiseres was gestuurd. Een kopie van de uitspraak was bijgesloten bij de brief.
7. Per brief van 30 oktober 2020 heeft de gemachtigde namens eiseres beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 5 november 2020 bij de rechtbank ontvangen.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de beroepen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de beschikkingen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. In het bijzonder ligt dan voor de vraag of belanghebbende recht heeft op hogere aftrek aan specifieke zorgkosten. Tot slot is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens een overschrijding van de redelijke termijn.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.