Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2705, 22/02338

Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2705, 22/02338

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 oktober 2023
Datum publicatie
15 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2705
Formele relaties
  • Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2022:5442, Bekrachtiging/bevestiging
Zaaknummer
22/02338
Relevante informatie
Art. 8:54 Awb, Art. 8:55 Awb, Art. 8:69 Awb, Art. 8:115 Awb, Art. 3:2 Awb

Inhoudsindicatie

Verzoek om terugwijzing; parkeerbelasting.

Uitspraak

kenmerk 22/02338

10 oktober 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

tegen de uitspraak van 22 augustus 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/685 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 30 augustus 2023 gesloten.

2 Feiten

2.1.

De auto van belanghebbende stond op 21 november 2020 om 19:14:42 in een parkeervak op het [A-straat] te [Z] , ter hoogte van huisnummer [00] , zonder dat parkeerbelasting was voldaan en alwaar dit wel verplicht was. Ter zake van dit feit is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. In het “dossier naheffingsaanslag” staan een ‘scan verwerking’ van 21 november 2020 om 19:14:42 en een nachtcontrole met ‘scan verwerking’ van 22 november 2020 om 02:00:19.

2.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt en heeft daarbij verzocht om te worden gehoord. Op 30 december 2020 heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde verzocht om een telefoonnummer voor een telefonisch hoorgesprek. Door de gemachtigde is inhoudelijk gereageerd, maar geen telefoonnummer verstrekt. De heffingsambtenaar heeft op 4 februari 2021 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te horen en heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

2.3.

Het daartegen ingestelde beroep is op 3 september 2021 door de rechtbank bij uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gegrond verklaard (Rechtbank Amsterdam 3 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4827). De rechtbank heeft voor het beroep een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende bijstand toegekend op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) en heeft daarbij wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van de zaak toegepast. De uitspraak op bezwaar van 4 februari 2021 is vernietigd en de rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde bij brief van 16 september 2021 uitgenodigd voor een hoorzitting op het kantoor van de heffingsambtenaar in [Z] . De gemachtigde heeft gereageerd dat hij een hoorzitting in persoon gelet op de aard en omvang van de zaak en de reisafstand niet wenselijk vindt en heeft verzocht om een telefonisch hoorgesprek. Bij brief van 29 september 2021 heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 26 oktober 2021 om 16:00u.

2.5.

Belanghebbende heeft op 17 oktober 2021 verzet ingesteld in verband met de door de rechtbank toegepaste wegingsfactor.

2.6.

Bij brief van 25 oktober 2021 heeft de gemachtigde laten weten door onvoorziene omstandigheden niet in de gelegenheid te zijn bij de in 2.4 vermelde telefonische hoorzitting aanwezig te zijn en dat hij daarom niet zal verschijnen.

2.7.

De heffingsambtenaar heeft op 24 december 2021 een nieuwe uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.

2.8.

Belanghebbende heeft op 3 februari 2022 beroep tegen de uitspraak op bezwaar ingesteld bij de rechtbank.

2.9.

De rechtbank heeft op 8 maart 2022 het in 2.5 vermelde verzet ongegrond verklaard (rechtbank Amsterdam 8 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3893).

2.10.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar (zie 2.7) beroep ingesteld. De rechtbank heeft van de heffingsambtenaar op 21 maart 2022 stukken van de zaak ontvangen en heeft deze op 23 mei 2022 naar de gemachtigde doorgezonden. Op 29 juni 2022 heeft de heffingsambtenaar een verweerschrift met een aantal bijlagen ingediend. De rechtbank heeft deze stukken op 30 juni 2022 aan de gemachtigde gezonden. De rechtbank heeft partijen op 13 juni 2022 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak op 14 juli 2022.

2.11.

Op 1 juli 2022 stuurt de gemachtigde een e-mail aan de rechtbank waarin staat dat hij nog geen verweerschrift heeft ontvangen met het verzoek aan de rechtbank om ervoor te zorgen dat belanghebbende hierdoor niet benadeeld wordt. Op 5 juli 2022 stuurt de gemachtigde een e-mail aan de rechtbank waarin staat dat hij op 4 juli 2022 het verweerschrift van de heffingsambtenaar met bijlagen heeft ontvangen. Hij verzoekt de rechtbank om de stukken buiten beschouwing te laten, en zo de rechtbank dat niet doet, om de behandeling van de zaak aan te houden. Dit laatste tenzij de rechtbank de zaak vanwege het standpunt over schorsende werking terugwijst naar de heffingsambtenaar. Op 13 juli 2022 stuurt de gemachtigde een e-mail aan de rechtbank waarin onder verwijzing naar de e-mail van 5 juli 2022 staat dat gemachtigde, noch belanghebbende op de zitting zullen verschijnen, omdat hen onvoldoende tijd gegund is om de zaak voor te bereiden.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is – kort en zakelijk weergegeven – in geschil of de rechtbank:

-

buiten de grenzen van het geschil is getreden;

-

de zaak had moeten terugwijzen;

-

de behandeling van de zaak had moeten aanhouden;

-

een proceskostenvergoeding had moeten toekennen, en

-

de naheffingsaanslag terecht in stand heeft gelaten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken; bij de beoordeling van de gronden worden de standpunten vereenvoudigd weergegeven.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing