Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2743, 22/00649 en 22/00650
Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2743, 22/00649 en 22/00650
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2023
- Datum publicatie
- 22 november 2023
- Zaaknummer
- 22/00649 en 22/00650
- Relevante informatie
- Art. 3.8 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV voor 2016 en 2017. Nagekomen last uit eerdere onderneming? Geen bron van inkomen. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat sprake is van een debiteurenvordering die in deze fase nog kan worden afgewaardeerd. Geen beroep op vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
kenmerken 22/00649 en 22/00650
12 oktober 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
tegen de uitspraak van 22 juli 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1371 en 21/1372 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.221. Hierbij is belastingrente vergoed.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.630. Hierbij is belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 augustus 2022 en nader aangevuld op 23 september 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende is door het Hof een nader stuk ontvangen op 29 december 2022; het stuk is doorgezonden aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft onder het kopje ‘overwegingen’ de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“ Feiten
1. Bij uitspraak op bezwaar is inzake de aanslag ib/pvv 2009 een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 10.000 in aanmerking genomen. Het bezwaarschrift van 25 september 2011 is gericht tegen het niet in aanmerking nemen van door de werkgever ingehouden loonbelasting en premieheffing en vervolgt:
“Client zou graag overleg voeren over een en ander en tevens over het door hem voor 2009 nagekomen verlies uit de onderneming vof [XX] Transportbedrijf. Een nog steeds openstaande debiteur uit die onderneming waartegen geprocedeerd wordt lijkt steeds twijfelachtiger te worden wat betreft de voldoening. Client wenst voor 2009 een (..) voorziening t.g.v. 10.000 euro als verlies uit onderneming op te voeren, maar begrijpt dat overleg over deze oude post noodzakelijk is.”
In de uitspraak op bezwaar staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Het betreft een bezwaarschrift tegen een ambtshalve aanslag. In uw bezwaarschrift schrijft u dat de heer [X] in 2009 in loondienst is geweest waarvan de gegevens ter inspectie bekend zijn. Daarnaast is er een nagekomen last uit een vroegere onderneming. Het betreft een vordering van € 10.000 op een debiteur waartegen nog steeds geprocedeerd wordt en waarvan steeds twijfelachtiger wordt of deze vordering wel wordt voldaan.
(…)
Rekeninghoudend met de nagekomen last van € 10.000 wordt het belastbaar inkomen Box 1 € 33.722.
Ik kom aan uw bezwaar tegemoet.”
2. Voor de jaren 2010 tot en met 2013 heeft eiser geen aangiften ib/pvv ingediend. Voor de jaren 2014 en 2015 heeft eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 20.000 aangegeven. De definitieve aanslagen ib/pvv 2014 en 2015 zijn automatisch en zonder inhoudelijke beoordeling conform de aangiften vastgesteld.
3. In de aangifte ib/pvv 2016 heeft eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 10.000. Verweerder is bij het opleggen van de definitieve aanslag van de aangifte afgeweken. Op een vragenbrief van verweerder van 7 juni 2019 heeft eiser niet gereageerd. Daarbij is een bedrag van € 34.221 aan inkomsten uit loondienst in aanmerking genomen en is het bedrag van € 10.000 niet in aftrek toegelaten.
4. In de aangifte ib/pvv 2017 heeft eiser een loon uit tegenwoordige dienstbetrekking aangegeven ten bedrage van € 34.630 en een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van
€ 15.000. Verweerder is bij het opleggen van de definitieve aanslag van de aangifte afgeweken. Daarbij is het bedrag van € 15.000 niet in aftrek toegelaten.
5. In de aangifte ib/pvv 2018 heeft eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 15.000. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag ib/pvv 2018 is het bedrag van € 15.000 niet in aftrek toegelaten. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is momenteel nog in behandeling.
6. In de aangifte ib/pvv 2019 heeft eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 15.000. De definitieve aanslag ib/pvv 2019 is automatisch en zonder inhoudelijke beoordeling conform de aangifte vastgesteld.
7. In de aangifte ib/pvv 2020 heeft eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 5.000. De definitieve aanslag ib/pvv 2020 is nog niet vastgesteld.
8. In de aangifte ib/pvv 2021 heeft eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 10.000. De definitieve aanslag ib/pvv 2021 is nog niet vastgesteld.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten en omstandigheden aan toe.
Tot de gedingstukken in hoger beroep behoort een brief van 25 juli 2008 van de inspecteur , gericht aan [gemachtigde] , waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Door het Gerechtshof Arnhem/Sector Bestuursrecht is de Belastingdienst/ Randmeren/ kantoor Lelystad op 30 januari 2007 in kennis gesteld van het door u ingediende beroepschrift. Het beroepschrift betreft de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekering 2002 van de heer [gemachtigde] (…).
Na bestudering van uw brief van 14 mei 2008 met daarbij uw aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekering 2002 voorzien van een groot aantal bijlages en stukken, kom ik tot de conclusie dat er een oplossing in het geschil is bereikt. De door u gepresenteerde cijfers zijn voor mij aannemelijk.
Ik zal de cijfers uit de door u aangeleverde aangifte 2002 verwerken en de ambtshalve vastgestelde aanslag verminderen tot nihil, waarbij het inkomen uit werk en woning wordt vastgesteld op -€ 252.135.
Als ik deze ambtshalve vermindering heb doorgevoerd blijft er naar mijn mening geen belastinggeschil meer over dat wij aan de belastingrechter dienen voor te leggen. Ik stel dan ook voor om deze zaak buiten de rechter om af te doen.
Van uw instemming van deze buitengerechtelijke oplossing van het lopende beroep van u bij het Gerechtshof Arnhem kunt u laten blijken door de bijgevoegde intrekkingsverklaringen voor akkoord te ondertekenen (…).”
Tot de gedingstukken in hoger beroep behoort een intrekkingsverklaring gericht aan het Gerechtshof Arnhem, Sector Bestuursrecht, en ondertekend door de inspecteur op 25 juli 2008 en mede-ondertekend door [gemachtigde] op 29 juli 2008, waarin onder meer het volgende staat:
“Betreft: intrekking lopend beroepschrift t.n.v. de heer [gemachtigde] (…) betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2002. (…)
Hierbij trekt de heer [gemachtigde] (…) bij uw Gerechtshof lopend beroepschrift in. (…)
De reden hiervoor is dat de inspecteur (…) heeft toegezegd dat volledig aan de grieven van belanghebbende wordt tegemoetgekomen;
De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2002 wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld op nihil met een inkomen uit werk en woning van -€252.135. (…)”
Tot de gedingstukken in hoger beroep behoort voorts een brief van de inspecteur van 5 maart 2012, gericht aan [gemachtigde] met als onderwerp ‘Verslag klantbezoek’. Deze brief is in hoger beroep ingebracht door belanghebbende. Op pagina 3 van deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Op 13 december 2011 heeft u een bezwaarschrift ingediend tegen de ambtshalve aanslag IB/PVV 2009.
In uw bezwaar geeft u aan een negatief resultaat van uw onderneming, [A] en [X] Belastingadviseurs. De bij uw bezwaarschrift gevoegde jaarstukken zijn met u besproken.
U heeft aangegeven dat u in 2009 op de vordering op [A] een afschrijving van 30% heeft toegepast. Verder heeft u aangegeven dat ook bij uw broer [X] een verlies
€ 10.000 ten laste van zijn belastbaar inkomen 2008 is gebracht. Dit verlies is in de bezwaarfase geaccepteerd. Op de fiscale jaarstukken bij de aangifte IB/PVV 2010 zal de totale afschrijving zichtbaar worden.
De vorderingen staande op de balans van 2002 op [A] en boedel [A] factuur 2001 zijn door de [de inspecteur] akkoord bevonden. Met u is afgesproken dat de afschrijving op de vorderingen in 2009 geaccepteerd zal worden. Over het vervolg op de vorderingen op [A] en boedel [A] factuur 2001 hebben wij afgesproken dat de afschrijving vanaf 2010 niet meer zal bedragen dan de aangegeven winst na aftrek van de ondernemersfaciliteiten.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de uitspraak van de rechtbank juist is. Meer specifiek is in geschil of in 2016 en 2017 sprake is van een bron van inkomen, of sprake is van vorderingen die nog kunnen worden afgewaardeerd en of belanghebbende zich met succes kan beroepen op het vertrouwensbeginsel.