Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2830, 22/02276

Gerechtshof Amsterdam, 24-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2830, 22/02276

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 oktober 2023
Datum publicatie
29 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2830
Zaaknummer
22/02276
Relevante informatie
Art. 7:15 Awb, Art. 4:19 Awb, Art. 231 Gemw

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting; kostenvergoeding bezwaar aanmaningskosten; bezwaarschriftprocedure inzake dwangsombeschikking eindigt door instellen beroep tegen uitspraak op bezwaar over het achterliggende besluit (art. 4:19 lid 1 Awb); bij het alsnog toekennen van een dwangsom hangende het beroep hoefde geen kostenvergoeding ex art. 7:15 lid 2 Awb te worden vastgesteld; geen tweede dwangsom verbeurd voor niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de dwangsombeschikking; wegingsfactor proceskostenvergoeding beroepsfase.

Uitspraak

kenmerk 22/02276

24 oktober 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: F.R. Eggink)

tegen de uitspraak van 4 augustus 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/6145 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

1 de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar, en

2. de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de invorderingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 5 september 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting en een daarmee verband houdende kostenbeschikking, alsmede een met de behandeling van het bezwaar tegen de kostenbeschikking verband houdende dwangsombeschikking. De rechtbank heeft als volgt beslist (met aanvulling van kennelijke omissies tussen rechte haken):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraak 1 (Hof: de uitspraak op bezwaar van over de naheffingsaanslag parkeerbelasting) gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak 1;

-

verklaart het bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslag ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak 1;

-

verklaart het beroep [tegen het] niet-tijdig [doen van uitspraak op bezwaar] over de aanmaningskosten en de dwangsombeschikking niet-ontvankelijk;

-

verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraak 2 (Hof: de uitspraak op bezwaar over de kostenbeschikking) gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak 2 voor zover daarbij de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet zijn toegekend;

-

draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser (Hof: belanghebbende) te vergoeden;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 893,50 aan proceskosten aan eiser.”

1.2.

Na het instellen van het hoger beroep zijn de volgende stukken ingediend:

- een verweerschrift van de heffingsambtenaar/invorderingsambtenaar;

- een nader stuk van belanghebbende van 5 december 2022, en

- een nader stuk van de heffingsambtenaar/invorderingsambtenaar van 13 december 2022.

1.3.

De heffingsambtenaar/invorderingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift het Hof toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling te beslissen. Belanghebbende heeft hetzelfde gedaan in zijn nader stuk.

1.4.

Op verzoek van het Hof heeft de invorderingsambtenaar de beslissing van 31 januari 2022 om aan belanghebbende alsnog de maximale dwangsom toe te kennen toegezonden. Een afschrift is aan belanghebbende verstrekt.

1.5.

Bij brief van 10 oktober 2023 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Op 5 maart 2021 stond het kenteken [#] op naam van belanghebbende of was het voertuig waarvoor dat kenteken is afgegeven, een camionette van het merk Mercedes-Benz (hierna: het voertuig), bij belanghebbende in gebruik.

2.2.

Het voertuig stond op 5 maart 2021 om 23:15 uur stil op de [A-straat] ter hoogte van nummer 65 in Amsterdam. De [A-straat] ligt in een gebied waar betaald parkeren geldt, op alle dagen tot middernacht. Voor het voertuig was voor genoemd tijdstip niet de in dat gebied verschuldigde parkeerbelasting bij parkeren voldaan.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft, op de grond dat het voertuig op het in 2.2 vermelde tijdstip stond geparkeerd terwijl verschuldigde parkeerbelasting niet (volledig) was voldaan, een naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) vastgesteld. Op 10 maart 2021 is de naheffingsaanslag geplaatst in de berichtenbox van belanghebbende in het portaal MijnOverheid.

2.4.

Bij brief van 7 mei 2021 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende aangemaand tot betaling van de naheffingsaanslag. Daarbij is hem ook € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht (hierna: de kostenbeschikking).

2.5.

Op 15 mei 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende in één geschrift bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de kostenbeschikking. In dat geschrift heeft hij gesteld dat belanghebbende de naheffingsaanslag nooit heeft ontvangen. Verder is om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb verzocht.

2.6.

Op 1 augustus 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende aan de ‘Gemeente Amsterdam’ een ingebrekestelling gestuurd, omdat niet tijdig is beslist op het in 2.5 bedoelde bezwaarschrift voor zover dat de kostenbeschikking betreft.

2.7.

Op 25 augustus 2021 heeft de invorderingsambtenaar besloten geen dwangsom toe te kennen aan belanghebbende (hierna: de dwangsombeschikking).

2.8.

Op 31 augustus 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. Daarbij is om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb verzocht.

2.9.

Op 19 november 2021 heeft belanghebbende aan de ‘Gemeente Amsterdam (B&W)’ een ingebrekestelling gestuurd, omdat niet tijdig is beslist op het in 2.8 bedoelde bezwaarschrift tegen de dwangsombeschikking.

2.10.

Op 15 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard vanwege een termijnoverschrijding.

2.11.

Op 22 december 2021 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen:

  1. de uitspraak op bezwaar van 15 december 2021 over de naheffingsaanslag;

  2. het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over de kostenbeschikking, en

  3. het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over de dwangsombeschikking.

2.12.

Bij brief van 31 januari 2022 is aan belanghebbende alsnog de maximale dwangsom van € 1.442 toegekend.

2.13.

Op 6 april 2022 heeft de invorderingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan over de kostenbeschikking en heeft hij de kostenbeschikking vernietigd. In de uitspraak is vermeld dat geen kostenvergoeding is toegekend omdat de vernietiging van de kostenbeschikking uit coulance heeft plaatsgevonden.

2.14.

Tot de stukken van het geding behoren diverse op 5 maart 2021 om 23:15 uur vanuit de scanauto, waarmee de parkeercontrole is uitgevoerd, gemaakte foto’s met het voertuig erop. Tevens heeft de heffingsambtenaar een plattegrond van de omgeving overgelegd. Daarop is de locatie aangeduid waar het voertuig stond geparkeerd en zijn ook de locaties weergegeven van aanwezige parkeerapparatuur. Ten slotte bevat het dossier een schermafdruk uit Google Streetview van maart 2021, waarop de [A-straat] zichtbaar is in westelijke richting vanaf huisnummer 65.

3 Geschil in hoger beroep

4 Beoordeling

5 Kosten

6 Beslissing