Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2888, 23/59

Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2888, 23/59

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 november 2023
Datum publicatie
29 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2888
Zaaknummer
23/59
Relevante informatie
Art. 3:4 Awb

Inhoudsindicatie

Beroep op het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

kenmerk 23/59

7 november 2023

uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: B.F. Schoenmaker)

tegen de uitspraak van 25 november 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/3453 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 63.535 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 1.873 en daarbij bij beschikking € 677 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 25 november 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het Hof heeft het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

Feiten

1. Op 27 februari 2018 heeft eiseres, met gebruikmaking van de beconregeling van haar gemachtigde, haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend en daarin een biww aangegeven van € 52.463 dat, voor zover hier van belang, bestaat uit een uitkering van het UWV van € 9.190 en een bedrag aan winst uit onderneming van € 57.598 waarop de zelfstandigenaftrek van € 7.280 en een MKBwinstvijstelling van € 7.045 in aftrek zijn gebracht.

2. Per brief van 16 juli 2020 heeft verweerder eiseres vragen gesteld op over de aangifte. Volgens verweerder zouden de arbeidsvergoedingen die eiseres had ontvangen van [A] B.V. ( [A] ), die eiseres tot de winst had gerekend, moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Verweerder verwees daartoe op een brief van 18 december 2015 waarin hetzelfde was gesteld over het jaar 2013. Volgens verweerder was vanaf die datum enig mogelijk vertrouwen uit het verleden opgezegd. Per e-mailbericht van 11 augustus 2020 heeft eiseres daarop gereageerd en daarin onder meer gesteld dat vertrouwen niet met terugwerkende kracht kan worden opgezegd.

3. Per brief van 23 september 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat van de aangifte zou worden afgeweken en de van [A] ontvangen arbeidsvergoedingen zouden worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Verder stelt verweerder in deze brief dat de kosten niet zijn gespecificeerd en daardoor niet te beoordelen zijn, maar dat verweerder die, om eiseres enigszins tegemoet te komen, voor € 3.000 in aftrek zou toelaten. De belastbare winst uit onderneming zou daarmee uitkomen op € 35.283 en het biww op € 63.535, als volgt gespecificeerd:

4. Met dagtekening 9 oktober 2020 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 63.535, en de rentebeschikking gegeven.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de inkomsten die belanghebbende heeft genoten van [A] B.V. (hierna: [A] ) op grond van het vertrouwensbeginsel moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 (Proces)kosten

7 Beslissing