Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-11-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2915, 22/2464

Gerechtshof Amsterdam, 16-11-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2915, 22/2464

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 november 2023
Datum publicatie
6 december 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2915
Zaaknummer
22/2464
Relevante informatie
Art. 3:4 Awb

Inhoudsindicatie

Beroep op het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

kenmerk 22/2464

16 november 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X], wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M. Collij)

tegen de uitspraak van 12 oktober 2022 in de zaak met kenmerk HAA 22/2290 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan [X] (hierna: erflater) voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 17.701, en daarbij bij beschikking € 41 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Erflater heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij haar uitspraak van 12 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Erflater heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde heeft bij brief met bijlagen van 6 september 2023 een namens belanghebbende verleende volmacht overgelegd.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, gedateerd 14 september 2023.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (erflater en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Voor het jaar 2018 heeft eiser een biww aangegeven van € 14.996 en daarbij een bedrag van € 2.705 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte is aan eiser met dagtekening 20 juni 2019 een voorlopige aanslag opgelegd.

2. Per brief van 27 juni 2019 heeft verweerde eiser vragen gesteld over de aangifte, onder meer over de specifieke zorgkosten. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 2 september 2019, bij verweerder ontvangen op 4 september 2019, met een aantal bewijsstukken.

3. Per brief van 21 juli 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was van de aangifte af te wijken en de specifieke zorgkosten niet in aftrek zou toelaten. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 4 augustus 2021, bij de rechtbank ontvangen op 6 augustus 2021, met opnieuw een aantal bewijsstukken. Per brief van 25 augustus 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef.

4. Met dagtekening 9 september 2021 heeft verweerder eiser de aanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 7.701 (€ 4.996 + € 2.705).

5. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 18 oktober 202l en is op 20 oktober 202l bij verweerder ontvangen. Per brief van 12 november 2021 heeft eiser het bezwaar gemotiveerd en daarbij een aantal bewijsstukken meegestuurd. Daarop hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.

6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.

7. Eiser heeft beroep ingesteld. Het beroepschrift is gedagtekend 18 maart 2022 en is op 21 maart 2022 bij de rechtbank ontvangen. Per brief van 10 juni 2022, bij de rechtbank ontvangen op 14 juni 2022, heeft eiser het beroep gemotiveerd.”

2.2.

Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt daar de volgende feiten aan toe.

2.3.

De inspecteur heeft belanghebbende een brief gestuurd, gedateerd 2 september 2020, luidend (voor zover hier van belang):

“Ik heb de aangifte (...) 2017 beoordeeld. Hierbij heb ik rekening gehouden met de informatie die u mij hebt verstrekt.

In de brief van 26 juni 2018 bent u verzocht informatie te verschaffen omtrent de aangifte van uw cliënt.

In de brief van 29 augustus 2018 hebt u hierop gereageerd. Ondanks dat u de aftrek niet volledig aannemelijk heeft gemaakt, zal ik gezien de geringe correctie niet van de aangifte van uw cliënt afwijken. Ik zal de aanslag conform de aangifte opleggen. Dit schept geen precedent voor volgende jaren van uw cliënt. Indien in een komend jaar uitgevraagd wordt en wederom bepaalde aftrekposten niet aannemelijk gemaakt worden, kan ook bij een geringe correctie deze doorgevoerd worden. Er is dan namelijk sprake van repeterende onjuistheden.”

2.4.

Naar aanleiding van de door erflater ingediende aangifte IB/PVV 2020 heeft de inspecteur bij brief van 26 april 2022 vragen gesteld over de in die aangifte gevraagde aftrek van specifieke zorgkosten. De gemachtigde van erflater heeft de inspecteur vervolgens een brief gestuurd, gedateerd 19 mei 2022, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Cliënt is wel vaker bevraagd de laatste jaren en zo ook over het jaar 2017. De afdoeningsbrief aangaande de aangifte 2017 sluit ik gemakshalve bij. Ik verwijs u, voor wat betreft de aftrek dieet en kleding en beddengoed, naar het toen overgelegde en het op basis daarvan ingenomen standpunt en het daaruit ontstane opgewekte vertrouwen. Dit vertrouwen is eerst eind 2021/begin 2022 door de belastingdienst ter discussie gesteld. (…)”

2.5.

De inspecteur heeft daarna met dagtekening 18 juni 2022 de aanslag IB/PVV 2020 vastgesteld conform de door belanghebbende ingediende aangifte.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is de hoogte van de aanslag IB/PVV 2018 in geschil. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende zich succesvol op het vertrouwensbeginsel kan beroepen.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing