Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2977, 22/00465

Gerechtshof Amsterdam, 24-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2977, 22/00465

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 augustus 2023
Datum publicatie
13 december 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2977
Zaaknummer
22/00465
Relevante informatie
Art. 9 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; van toepassing zijnde tarief op verkoop van plastic draagtassen door supermarkten.

Uitspraak

kenmerk 22/00465

22 augustus 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] . c.s., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. E.R. van der Wal)

tegen de uitspraak van 1 juni 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/4924 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Die uitspraak betreft de voldoening van omzetbelasting op aangifte over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019.

1.2.

Na het instellen van het hoger beroep zijn de volgende stukken ingediend:

- een verweerschrift van de inspecteur;

- een nader stuk van belanghebbende (30 maart 2023);

- een nader stuk van de inspecteur (26 april 2023);

- een nader stuk van belanghebbende (15 juni 2023).

1.3.

Op 21 februari 2023 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarin de processuele aanpak van onderhavige zaak en een groot aantal andere zaken van de gemachtigde waarin (deels) dezelfde problematiek speelt, aan de orde is geweest. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.4.

Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder (verdere) mondelinge behandeling op het hoger beroep te beslissen. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Eiseres drijft een onderneming. Zij exploiteert supermarkten onder twee merknamen ( [supermarkt 1] en [supermarkt 2] ). Zij verkoopt producten aan consumenten (boodschappen) en, daarnaast, draagtassen. Het zijn plastic draagtassen met het logo van [Hof: de desbetreffende formule van de supermarkt van] eiseres erop. Ze worden verkocht bij de kassa, onder de rolband. De verkoopprijs is € 0,25 per stuk [Hof: inclusief omzetbelasting]. De verkoopprijs staat bij supermarkten van het ene merk wel, en bij supermarkten van het andere merk niet bij de draagtassen vermeld. In de periode in geding heeft eiseres er 3.055.873 verkocht. Ze betaalt aan de Stichting Afvalfonds verpakkingen (Afvalfonds) een ‘afvalbeheersbijdrage’, omdat de tassen volgens het Afvalfonds afval zijn.

2. Eiseres verkoopt bij de kassa ook zogenoemde big shoppers. De verkoopprijs is € 1,45 per stuk.

3. Ter zake van de draagtassen en de big shoppers heeft eiseres over het in geschil zijnde tijdvak btw voldaan tegen het naar het in artikel 9, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2010; hierna: de Wet OB) bedoelde tarief (algemene btw-tarief).

4. In bezwaar heeft eiseres gesteld dat de plastic draagtassen als bijkomende prestatie zouden opgaan in haar hoofdprestatie, zijnde de verkoop van de boodschappen, en dat daarom het gemiddelde btw-tarief voor die boodschappen ad 10,5% zou moeten gelden. Daarom verzoekt zij om teruggaaf van € 59.999 van het over het tijdvak op aangifte voldane bedrag.

5. Bij uitspraak op bezwaar van 24 juli 2020 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het verlaagde tarief toepassing mist en dat de verkoop van de draagtassen een separate prestatie vormt. Verweerder heeft dan ook het verzoek om teruggaaf afgewezen.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Het hoger beroep van belanghebbende strekt ertoe dat de rechtbank haar beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Daartoe heeft zij als grond aangevoerd dat de verkoop van plastic draagtassen is belast naar het gemiddelde omzetbelastingtarief van de door belanghebbende verkochte boodschappen, omdat de levering van deze draagtassen een bijkomende prestatie vormt die opgaat in de verkoop van de boodschappen. In een tweede hogerberoepsgrond bestrijdt belanghebbende de afwijzing van haar beroep op het vertrouwensbeginsel door de rechtbank.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling

6 Kosten

7 Beslissing