Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3021, 22/00389

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3021, 22/00389

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 september 2023
Datum publicatie
17 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:3021
Zaaknummer
22/00389
Relevante informatie
Art. 22 WOZ, Art. 17 WOZ, Art. 7:5 Awb

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Hoor- en inzagerecht; uitstel van betaling; rechtsgeldigheid uitspraak op bezwaar; WOZ-waarde woning.

Uitspraak

kenmerk 22/00389

19 september 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Veldhuisen)

tegen de uitspraak van 25 april 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/6476 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer , de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2019 voor het jaar 2020 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 309.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 aan belanghebbende bekendgemaakt.

1.2.

Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2020 afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 april 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 juni 2022 en bij brief van 2 augustus 2022 door belanghebbende aangevuld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van belanghebbende is op 14 mei 2023 een nader stuk ontvangen. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een tussenwoning en is gebouwd in 1910. De woning heeft een berging en een dakkapel staat op een kavel van 193 m². De inhoud van de woning is 319 m³.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.

2.3.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een taxatieverslag ingebracht dat is opgemaakt op 20 mei 2022. Hierin zijn twee referentieobjecten opgenomen, te weten [adres 2] en [adres 3] , allebei gelegen te [plaats] . Het rapport komt, uitgaande van een waardepeildatum van 1 januari 2019, uit op een WOZ-waarde voor de woning van € 200.000.

2.4.

Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende verklaard:

“In verband met het door belanghebbende ingebrachte taxatieverslag van [naam 1] merk ik het volgende op. [naam 1] zou niet werkzaam zijn bij Juradvin, maar volgens gegevens van de Kamer van Koophandel is zijn (bezoek)adres, net als dat van Juradvin, [bezoekadres] . Verder zijn door belanghebbende transacties opgevraagd via het Kadaster, maar hierbij is geselecteerd op een beperkte range qua koopsom.

Belanghebbende heeft twee referentiewoningen aangedragen. Van de woning aan de [adres 2] zijn geen foto’s of een verkoopadvertentie overgelegd. Deze woning is niet op de vrije markt te koop aangeboden, want deze verkoop is door ons niet te traceren.

De woning aan de [adres 3] is wel in de vrije verkoop geweest. In de door belanghebbende bijgevoegde advertentietekst staat dat het gaat om een voormalige huurwoning die grondig gerenoveerd dient te worden. Belanghebbende heeft ten onrechte in zijn matrix kwaliteit en onderhoud van deze referentiewoning als gemiddeld gekwalificeerd; dat dit ten onrechte is blijkt ook uit de foto’s. Verder betreft het een dijkwoning vlak naast een snelweg en de ligging is minder dan die van de onderhavige woning. Voorts betreft de verkoopprijs van € 188.000 alleen het recht van opstal; de waarde van de blote eigendom moet hier nog bij op worden geteld. Dat de verkoop alleen het recht van opstal betreft staat ook in de advertentietekst.

In de matrix van belanghebbende is de indexatie ook niet juist. De gecorrigeerde transactieprijs van beide verkopen bedraagt € 205.000, terwijl de verkopen in een andere periode hebben plaatsgevonden. Het klopt ook niet dat belanghebbende op dezelfde m3-prijs van € 315 uitkomt voor de woning en de twee referentiewoningen, terwijl kwaliteit en onderhoud van de woning als matig zijn aangemerkt en van de referenties als gemiddeld.

U verwijst naar belanghebbendes standpunt dat hij niet kan verifiëren of artikel 7:5 Awb op de juiste wijze is toegepast. De directeur van Cocensus – zoals bedoeld in artikel 16 van de Gemeenschappelijke Regeling Cocensus, welke regeling via internet is te raadplegen – is G.G.J. Schipper. In het Besluit 2009/LJN DB0001 (ingebracht als bijlage B bij de stukken die aan de rechtbank zijn toegestuurd) is de directeur van Cocensus aangewezen als de ‘Heffingsambtenaar’. De medewerkers die de WOZ-beschikkingen en aanslagen vaststellen vallen onder de ‘Heffingsambtenaar’. Het gaat hier om een andere afdeling dan de afdeling Heffingen en bezwaar.

In het Besluit 2009/D0018 (ingebracht als bijlage 10 bij het verweerschrift in eerste aanleg) wordt door de directeur van Cocensus mandaat verleend aan de manager van de afdeling Heffingen en Bezwaar, dat is de heer [naam 2] . De heer [naam 2] is de teamleider van mevrouw [naam 3] , die in dit geval de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Mevrouw [naam 3] heeft ook het hoorgesprek gedaan, zoals blijkt uit het hoorverslag, en hiervoor de uitnodiging verstuurd; zie hiervoor de email onder bijlage 8 bij het verweerschrift in eerste aanleg.”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep zijn allereerst de volgende formeelrechtelijke punten in geschil:

-

al dan niet schending van het hoorrecht (gelet op het telefonisch horen);

-

al dan niet schending van het inzagerecht in de bezwaarfase;

-

al dan niet schending van artikel 7:5 Awb (rechtsgeldigheid uitspraak op bezwaar);

-

al dan niet terecht weigeren van uitstel van betaling (gelet op pro forma bezwaar).

Voorts is de WOZ-beschikking in geschil. Belanghebbende verdedigt een WOZ-waarde van € 200.000; de heffingsambtenaar verdedigt de WOZ-waarde zoals vastgesteld op € 309.000.

Mocht het hoger beroep gegrond zijn, dan is het recht op proceskostenvergoeding (vanwege beroepsmatig verleende rechtsbijstand) nog in geschil.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 (Proces)kosten

7 Beslissing