Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3360, 22/00467

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3360, 22/00467

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 oktober 2023
Datum publicatie
20 december 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:3360
Zaaknummer
22/00467
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV; specifieke zorgkosten; proceskostenvergoeding bezwaar- en beroepsfase.

Uitspraak

kenmerk 22/00467

3 oktober 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver)

alsmede op het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 1 juni 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1556 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.075.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar tegen de navorderingsaanslag wegens termijnoverschrijding nietontvankelijk verklaard en het bezwaar behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur is deels aan het verzoek tegemoetgekomen en heeft de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.587.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering. Bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021 is de inspecteur geheel aan het bezwaar tegemoetgekomen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.3 vermelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft hierop als volgt beslist in haar uitspraak van 1 juni 2022 (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en laat de rechtsgevolgen daarvan in stand;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759;

-

geeft verweerder opdracht het voor deze zaak betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.”

1.5.

Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Op 21 maart 2016 heeft eiser voor het jaar 2015 een papieren aangifte ingediend. Eiser heeft een biww aangegeven van € 27.545 en daarbij € 1.530 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Conform de aangifte is aan eiser met dagtekening 25 juni 2016 de aanslag opgelegd.

2. Per brief van 6 december 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat er onderzoek was gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde en de aangifte daarom aan een nader onderzoek werd onderworpen. Verweerder heeft aan eiseres vragen gesteld over de aangifte, in het bijzonder over de specifieke zorgkosten. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 27 februari 2019, bij verweerder ontvangen op 1 maart 2019, met bijvoeging van een specificatie en een aantal bewijsstukken van de specifieke zorgkosten. Volgens deze specificatie zou eiser recht hebben op een aftrek van € 1.183.

3. Per brief van 16 oktober 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen en dat bij de vaststelling daarvan de specifieke zorgkosten niet in aftrek zouden worden toegelaten. Omdat eiser daarop niet reageerde heeft verweerder eiser per brief van 5 november 2019 meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef. Met dagtekening 23 november 2019 heeft verweerder eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een biww van € 29.075 (€ 27.545 + € 1.530).

4. Eiser heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 19 december 2019. Naar aanleiding van een telefoongesprek tussen de gemachtigde en verweerder heeft de gemachtigde het bezwaar nogmaals naar verweerder gestuurd waar het op 9 maart 2020 is ontvangen. Per brief van 23 april 2020 heeft verweerder eiser meegedeeld dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn was ontvangen en daarom zou worden behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 28 april 2020, met bijvoeging van een nieuwe specificatie van de specifieke zorgkosten en een aantal bewijsstukken. Volgens deze specificatie zou eiser recht hebben op een aftrek van € 1.542.

5. Per brief van 9 juni 2020 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren en aan het verzoek voor een deel tegemoet te komen door de specifieke zorgkosten voor € 488 in aftrek toe te laten.

6. Op 24 juni 2020 heeft verweerder in één geschrift uitspraak op bezwaar gedaan en beslist op verzoek om ambtshalve vermindering. Verweerder heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en is aan het verzoek tegemoetgekomen door de navorderingsaanslag te verminderen tot een, berekend naar een biww van € 28.587 (€ 29.075 -/- € 488). Verweerder heeft aan eiser geen proceskostenvergoeding toegekend.

7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing op het verzoek. Het bezwaarschrift is gedagtekend 10 juli 2020 en is op 14 juli 2020 bij verweerder ontvangen. Per brief van 19 oktober 2020 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 28 oktober 2020, met bijvoeging van een nieuwe specificatie van de specifieke zorgkosten en een aantal bewijsstukken. Volgens deze specificatie zou eiser recht hebben op een aftrek van € 1.032. Op 16 november 2020 vond het hoorgesprek plaats. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de stukken behoort.

8. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021 heeft verweerder de specifieke zorgkosten voor € 722 in aftrek toegelaten en de navorderingsaanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 28.353 (€ 29.075 -/- € 722).

9. Eiser heeft beroep ingesteld. Het beroepschrift is gedagtekend 25 maart 2021 en is op 26 maart 2021 bij de rechtbank ontvangen.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor geciteerde feiten. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.3.

Bij de aangifte is in een handgeschreven bijlage een bedrag ad. € 1.530 aan aftrekbare zorgkosten opgenomen. Wat betreft de reiskosten vermeldt deze bijlage steeds een bedrag aan reiskosten zijnde het product van een aantal bezoeken aan een locatie, een aantal kilometers en € 0,35.

2.4.

Bij de brief van gemachtigde van 27 februari 2019 is als bijlage niet het door de inspecteur toegezonden formulier voor de aftrekbare kosten toegezonden, maar een getypte bijlage waarin een bedrag ad. € 1.183 aan aftrekbare zorgkosten is vermeld. Wat betreft de reiskosten vermeldt deze bijlage wederom steeds een bedrag aan reiskosten zijnde het product van een aantal bezoeken aan een locatie, een aantal kilometers en € 0,35.

2.5.

Bij brief van 28 april 2020 (in het kader van het verzoek om ambtshalve vermindering) heeft belanghebbende een (derde versie van een) specificatie zorgkosten 2015 overgelegd, waarin onder meer is opgenomen: “Reiskosten tandarts, Arboarts, Spaarnez.h., GGZ, huisarts € 766”. In deze brief is over deze post van € 766 aan reiskosten opgemerkt: “Afsprakenoverzichten werden opgevraagd en zullen worden nagestuurd.”

Bij de beslissing op het verzoek van 9 juni 2020 zijn de (gestelde) uitgaven voor vervoer van € 766 niet in aftrek toegestaan, waarbij is opgemerkt dat belanghebbende ondanks zijn toezegging tot op heden de uitgaven nog niet nader heeft gespecificeerd.

2.6.

Bij brief van 28 oktober 2020 (in het kader van het bezwaar tegen de ambtshalve vermindering) heeft belanghebbende een (vierde versie van een) specificatie zorgkosten 2015 overgelegd. Hierin is onder andere opgenomen:

“(…)

Reiskosten Spaarne z.h. 2 x 140,4 km € 98,00Reiskosten h.a.post Hoorn, 5 x 42,6 km € 75,00Reiskosten huisarts, 19 x 9,2 km € 61,00”

In deze brief zijn de genoemde uitgaven als volgt onderbouwd:

“(…)

3) Reiskosten Spaarne z.h.: zie Uitdraai Zilveren Kruis ’15 man dd 22/7 t/m 19/10

4) Reiskosten h.a.post: zie Uitdraai Zilveren Kruis ’15 man dd 29/1-15/2-28/11-29/11 en vrouw dd 6/6

5) Reiskosten huisarts: zie bijgevoegd journaaloverzicht ’15 man en Uitdraai Zilveren Kruis ’15 vrouw dd 26/10”

In de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021 (hierna: de uitspraak op bezwaar) zijn deze reiskosten door de inspecteur geheel als specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten. Daarmee heeft de inspecteur in de uitspraak op bezwaar de aftrek van specifieke zorgkosten van € 722 (in de plaats van € 488; stand bij de ambtshalve vermindering van 24 juni 2020) juist geacht.

2.7.

In de uitspraak op bezwaar is de volgende conclusie vermeld:

Conclusie

Aan de hand van de bovenstaande feiten stel ik de aftrek specifieke zorgkosten vast op een bedrag van € 722. Hiermee komt het gecorrigeerd bedrag onder de € 1.000. De navorderingsaanslag is daarom, volgens recente jurisprudentie, in strijd met het correctiebeleid. Om die reden kom ik geheel tegemoet aan uw bezwaar. Ik zal de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 dan ook vernietigen en zal het bedrag van de aftrekbare specifieke zorgkosten, conform de aangifte, worden terug gebracht naar een bedrag van € 1.530.”

3 Geschil in het principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.

In het principaal hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en op een hogere proceskostenvergoeding (van 2 x € 759) voor de beroepsfase, omdat ook een procespunt toegekend had moeten worden voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank.

Tussen partijen is niet langer in geschil of de inspecteur beschikte over een nieuw feit voor navordering. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende de grief dat sprake was van een ambtelijk verzuim ingetrokken.

3.2.

In het incidenteel hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toekomt voor het indienen van het beroepschrift.

4 Het oordeel van de rechtbank

6 Kosten

7 Beslissing