Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3434, 23/399 23/400
Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3434, 23/399 23/400
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 december 2023
- Datum publicatie
- 2 januari 2024
- Zaaknummer
- 23/399 23/400
- Relevante informatie
- Art. 9 Wet OB 1968, Art. 1 BPB, Art. 2 BPB
Inhoudsindicatie
In geschil is of een recht op een (alcoholisch) pauzedrankje voor de omzetbelasting als een bijkomende prestatie moet worden gezien die opgaat hoofdprestatie, het toegang verlenen tot een theatervoorstelling, dan wel dat het verstrekken van een (alcoholisch) pauzedrankje als een zelfstandige prestatie moet worden gezien.
Uitspraak
kenmerken 23/399 en 23/400
19 december 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: dr. D. Molenaar)
tegen de uitspraak van 27 maart 2023 in de zaak met kenmerken HAA 21/2094 en HAA 21/2095 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 28 december 2019 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 38.218 opgelegd over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 5.379 aan belastingrente in rekening gebracht.
Op 30 december 2020 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 3.709 opgelegd over het jaar 2018. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 252 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bij brief van 8 januari 2020, [ontvangen op 9 januari 2020] en bij brief van 6 januari 2021 [ontvangen op 11 juni 2021] bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag over de periode 2014 tot en met 2017 respectievelijk tegen de naheffingsaanslag over het jaar 2018.
Bij uitspraken op bezwaar van 2 april 2021 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 27 maart 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer HAA 21/2094 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de beschikking belastingrente;
- vermindert de beschikking belastingrente tot € 2.282 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het beroep met zaaknummer HAA 21/2095 ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 900;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 600;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft eveneens een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres exploiteert een cultureel podium. Zij biedt een groot en gevarieerd aanbod van voorstellingen. Van cabarets, opera’s, dansen, musicals, concerten en toneelstukken tot internationale shows en jeugdvoorstellingen.
2. De prijs van een entreekaartje voor een voorstelling bestaat uit één bedrag voor de voorstelling, het gebruik van de (bewaakte) garderobe, de verstrekking van een pauzedrankje en de reserveringskosten. Dit bedrag wordt in rekening gebracht ongeacht of de bezoekers gebruik maken van voormelde faciliteiten.
3. Eiseres heeft over de periode 2014 tot en met 2017 over de entreeprijs btw op aangifte voldaan naar het verlaagde btw-tarief. Voor zover de entreeprijs toe te rekenen is aan de verstrekking van alcoholische pauzedranken heeft eiseres btw voldaan naar het algemene (hoge) btw-tarief.
4. Over 2018 heeft eiseres over de gehele entreeprijs btw voldaan naar het verlaagde btw-tarief. Zij heeft de verstrekking van alcoholische pauzedranken niet meer van haar omzet over voorstellingen afgesplitst en daarover geen btw voldaan naar het algemene btw-tarief.
Totstandkoming naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 tot en met 2017
5. Eiseres heeft bij brieven van 23 april 2018 suppletieaangiften ingediend over de jaren gelegen in de periode 2012 tot en met 2017. Eiseres heeft bij deze suppleties als toelichting vermeld dat zij in genoemde aangiften naar haar mening ten onrechte het algemene tarief van 21% btw heeft voldaan over alcoholische dranken die tijdens de pauze van een voorstelling aan bezoekers worden geserveerd. Eiseres meent dat verstrekkingen van alcoholische pauzedranken geen zelfstandige prestaties voor de btw vormen, maar als bijkomende prestaties op gaan in het verlenen van toegang tot de voorstellingen. Zij stelt zich op het standpunt dat op de verstrekkingen van alcoholische pauzedranken het verlaagde btw-tarief van 6% btw van toepassing is. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10125 (hierna: de obstacle run-uitspraak). Eiseres heeft per jaar verzocht om teruggave van het verschil tussen het algemene btw-tarief dat op aangifte is voldaan en het verlaagde btw-tarief dat in haar optiek van toepassing is op de verstrekking van alcoholische pauzedranken. Eiseres heeft verzocht om teruggave van de volgende bedragen:
6. De afdeling Centrale administratieve processen van de Belastingdienst heeft eiseres meegedeeld dat de per post ingestuurde suppletieaangiften niet in behandeling worden genomen en dat deze digitaal moeten worden ingediend.
7. Eiseres heeft de suppletieaangiften over het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2017 vervolgens digitaal ingediend via de website van de Belastingdienst.
8. De digitale suppletieaangiften over de jaren 2013 tot en met 2017 zijn via het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst afgewikkeld. Bij beschikkingen van 13 juli 2018 zijn aan eiseres ambtshalve btw-teruggaven verleend over het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 overeenkomstig de bedragen vermeld in de digitale suppletieaangiften, die gelijkluidend zijn aan de bedragen zoals hiervoor vermeld onder 5. De suppletieaangifte over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is als niet tijdig bezwaarschrift aangemerkt en niet-ontvankelijk verklaard.
9. Verweerder heeft bij brief van 24 juni 2019 aan eiseres aangekondigd een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 op te zullen leggen conform de hiervoor vermelde teruggaven over die jaren. Over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 kon niet worden nageheven wegens verjaring. Naar aanleiding van voormelde aankondiging hebben partijen over en weer gecorrespondeerd, waarna op 1 november 2019 een overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden, gevolgd door nog meer correspondentie over en weer.
10. Verweerder heeft vervolgens de naheffingsaanslag 2014 tot en met 2017 opgelegd. Tevens is belastingrente in rekening gebracht.
Totstandkoming naheffingsaanslag omzetbelasting 2018
11. Eiseres heeft op 18 maart 2019 een suppletieaangifte over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 ingediend. Met deze suppletie verzoekt eiseres om teruggave van btw voor een bedrag van € 5.764 in verband met nagekomen facturen.
12. Verweerder heeft het verzoek om btw-teruggave als bezwaarschrift aangemerkt. Bij brief van 3 december 2020 heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingediend. Verweerder heeft het verzoek ambtshalve behandeld en de teruggave van btw toegekend. Verweerder heeft de teruggaaf verrekend met de € 9.475 aan btw die eiseres naar zijn mening over 2018 is verschuldigd ter zake van de verstrekking van alcoholische pauzedranken. Dat bedrag had eiseres niet op aangifte voldaan.
13. Verweerder heeft over het saldo van € 3.709 de naheffingsaanslag 2018 opgelegd. Tevens is belastingrente in rekening gebracht.”
Het Hof gaat eveneens uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of een recht op een (alcoholisch) pauzedrankje, welk recht is inbegrepen in de ticketprijs van de theatervoorstelling, voor de omzetbelasting als een bijkomende prestatie moet worden gezien die opgaat hoofdprestatie, het toegang verlenen tot een theatervoorstelling, waarvoor het verlaagde omzetbelastingtarief geldt, zoals belanghebbende betoogt, dan wel dat het verstrekken van een (alcoholisch) pauzedrankje als een zelfstandige prestatie moet worden gezien waarvoor het algemene omzetbelastingtarief geldt, zoals de inspecteur bepleit.