Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3584, 22/287

Gerechtshof Amsterdam, 14-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3584, 22/287

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 december 2023
Datum publicatie
17 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:3584
Zaaknummer
22/287
Relevante informatie
Art. 7:2 Awb, Art. 7:3 Awb

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting na bezwaar vernietigd. Het Hof oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar (de naheffingsaanslag is uit coulance vernietigd; niet aannemelijk is geworden dat sprake was van laden en lossen) en de heffingsambtenaar van het horen heeft kunnen afzien, omdat volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen.

Uitspraak

kenmerk 22/287

14 december 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: V. Quacken)

tegen de uitspraak van 21 maart 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/5292 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 23 augustus 2018.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het daartegen door belanghebbende op 5 september 2018 gemaakte bezwaar bij uitspraak van 21 januari 2019 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 oktober 2019 (kenmerk: AMS 19/513) de onder 1.2 vermelde uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2020 het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 9 september 2020 (kenmerk AMS 20/160) niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft op het daartegen door belanghebbende ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 30 september 2021 (kenmerk: 20/00530) voormelde uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank om de zaak opnieuw te behandelen.

1.6.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 maart 2022 het beroep tegen de onder 1.4 vermelde uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de onder 1.6 vermelde uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn op 12 augustus 2023 en 1 december 2023 nadere stukken ontvangen welke in kopie aan de wederpartij zijn verstrekt.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Namens heffingsambtenaar is mr. N.M. Kell verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast.

2.1.

Tijdens een controle is gebleken dat de auto van belanghebbende met kenteken [#] op 17 augustus 2018 om 14.41 uur stilstond op een fiscale parkeerplaats, ter hoogte van het adres [adres] te Amsterdam, zonder dat voor het parkeren op die plaats op dat tijdstip de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.

2.2.

Bij brief van 13 december 2019 heeft belanghebbende zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag met gronden aangevuld. In deze brief is onder meer opgenomen:

“Er was geen sprake van parkeren maar van laden/lossen. Ik verzoek u mij te horen zodat het bezwaar kan worden toegelicht.”

2.3.

In de uitspraak op bezwaar van 2 januari 2020 is onder meer het volgende opgenomen:

“Dit was de eerste keer dat uw cliënt met zijn/haar vergunning buiten het vergunninggebied parkeerde. Daarom hebben wij besloten uw cliënt tegemoet te komen en de parkeerbon voor één keer in te trekken. Onze uitspraak geldt alleen voor deze parkeerbon en deze situatie.

Nu de naheffingsaanslag niet vernietigd wordt door een aan het bestuursorgaan te wijten fout, bestaat er geen recht op een proceskostenvergoeding als bedoeld in art. 7:15 lid 2 van de Awb.”

2.4.

Op 12 augustus 2023 is van de zijde van belanghebbende een op 31 augustus 2018 gedateerde verklaring van [naam] ingediend, waarin staat dat hij ( [naam] ) samen met belanghebbende “op 17 augustus 2018 om 14:37 uur 6 zakken grind (20 kilo per zak) heb gelost en in de woning aan de [straat] heb gebracht, de auto heeft daar 5 minuten gestaan…”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het hoorrecht door de heffingsambtenaar is geschonden en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing