Gerechtshof Amsterdam, 21-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3589, 22/00633
Gerechtshof Amsterdam, 21-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3589, 22/00633
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 december 2023
- Datum publicatie
- 24 april 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:12305, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/00633
- Relevante informatie
- Art. 3.92 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Terbeschikkingstelling onroerende zaak; inbrengwaarde niet te hoog; geen geslaagd beroep op foutenleer en vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
kenmerk 22/633
21 december 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: M.W. Krijger)
tegen de uitspraak van 11 juli 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/3557 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 218.430. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 14.715 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en beschikking gehandhaafd.
Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2023. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 22/634 (de zaak van de broer van belanghebbende; [A] ). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank in de overwegingen 1 tot en met 11 van haar uitspraak zijn vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser heeft een 50% aandeel in de maatschap [B] (hierna: de maatschap). Zijn broer, [A] , heeft het andere 50% aandeel. De maatschap verhuurt sinds 1 juni 2000 een bedrijfsruimte met bijbehorende grond gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de onroerende zaak) aan [C] B.V. (hierna: de BV) die aldaar een autogaragebedrijf exploiteert. Eiser had in de periode 1 januari 2001 tot 15 oktober 2015 een (in)direct aanmerkelijk belang in de BV. Op 15 oktober 2015 heeft eiser zijn aandelen in de BV verkocht.
2. Eiser heeft voor de jaren vanaf 2001 tot en met 2014 de waarde van de onroerende zaak aangegeven op basis van de historische kostprijs van de onroerende zaak zoals vermeld in de jaarrekening van de maatschap over 2001, verminderd met afschrijvingslasten. De jaarrekening over het jaar 2001 van de maatschap vermeldt als aanschafwaarde inclusief verbouwingskosten van de onroerende zaak een bedrag van NLG. 3.285.093,- (€ 1.490.710,21).
3. Op 12 april 2002 is de huurovereenkomst tussen de maatschap en de BV ter zake van de verhuur van de onroerende zaak ondertekend. De huurovereenkomst bepaalt dat de huur ingaat op 1 juni 2000 en bepaalt in artikel 3 een huurprijs van € 149.747,52 per jaar. Artikel 4 van de huurovereenkomst bepaalt dat de huurprijs elk jaar met een indexcijfer wordt verhoogd of verlaagd.
4. Verweerder heeft gedateerd 6 januari 2004 een vragenbrief aan de broer van eiser gezonden naar aanleiding van diens aangifte IB/PVV 2001. In de vragenbrief verzoekt verweerder de broer van eiser de volgende informatie te verstrekken:
- -
-
een specificatie van de opbrengsten en kosten van de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen aan de BV;
- -
-
betalingsbewijzen ten aanzien van de opgevoerde kosten;
- -
-
de reden op te geven dat bij vraag 12 van het aangiftebiljet geen waarde is opgegeven inzake de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen; en
- -
-
een opgaaf van de waarde van de ter beschikking gestelde onroerende zaak eventueel vergezeld van een taxatierapport.
5. De toenmalige gemachtigde van de broer van eiser heeft bij brieven van 5 februari 2004 en 4 juni 2004 gereageerd op voornoemde vragenbrief. Middels de brief van 4 juni 2004 heeft de toenmalige gemachtigde een taxatierapport van de onroerende zaak (hierna: de taxatie 2002) toegezonden aan verweerder onder het verzoek de waarde van de onroerende zaak ook in het bestand van eiser op te nemen. De brief vermeldt onder het kopje ‘betreft’ zowel de naam en het fiscaalnummer van eiser als diens broer.
6. De taxatie 2002 is opgesteld door [D] , taxateur onroerende zaken, op verzoek van eiser en zijn broer. Het taxatierapport bevat onder andere de volgende gegevens en/of toelichting:
- Datum opname: maandag 16 december 2002.
- -
-
Peildatum: 1 januari 2001.
- -
-
Opdracht: bepalen van de onderhandse verkoopwaarde leeg en vrij van huur en gebruik.
- -
-
Doel: de waardebepaling zal dienen bij fiscale afrekening bij verkoop.
- -
-
Gebruik: het gehele object is bij opdrachtgevers in eigen gebruik, c.q. bij de werkmaatschappij [C] . De geschatte huurwaarde bedraagt € 178.000,- per jaar.
- -
-
Een beknopte omschrijving van de onroerende zaak.
- -
-
Waardebegrip: onderhandse verkoopwaarde leeg en vrij van huur.
- -
-
Waarde: € 2.430.000.
7. Verweerder heeft naar aanleiding van deze correspondentie geen reden gezien af te wijken van de aangifte IB/PVV 2001 van eiser en heeft de aanslag conform de aangifte vastgesteld. Ook de aangifte IB/PVV 2001 van de broer van eiser is conform de aangifte vastgesteld.
8. De jaarrekening over het jaar 2003 van de maatschap vermeldt in onderdeel C. van de toelichting dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2001 is getaxeerd op € 2.430.000. De jaarrekeningen van de maatschap over andere jaren in de periode 2001 tot en met 2015 bevatten een dergelijke vermelding niet.
9. Eiser en zijn broer hebben in het jaar 2020 een nieuwe taxatie laten uitbrengen van de marktwaarde in verhuurde staat van de onroerende zaak per peildatum 2001 door [E] , taxateur onroerende zaken (hierna: de taxatie 2020). De taxateur stelt daarin de waarde van de onroerende zaak op peildatum 2001 in verhuurde staat vast op € 2.320.000.
10. Eiser heeft in de aangifte IB/PVV 2015 een verzamelinkomen aangegeven van-/- € 248.722. Het verzamelinkomen is opgebouwd uit een inkomen uit werk en woning (box 1) van -/- € 269.527 en een inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 20.805. Bij het inkomen uit werk en woning (box 1) is als resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen een bedrag van -/- € 313.165 in aanmerking genomen. Ter bepaling van dit resultaat is een bedrag van € 77.064 in aanmerking genomen als bruto resultaat en een bedrag van € 432.934 in aanmerking genomen als kosten. Eiser heeft de kosten bepaald door de helft van het verschil te nemen van de boekwaarde van de onroerende zaak per 1 januari 2001 van € 1.955.869 en de taxatiewaarde per 11 september 2015 van € 1.090.000. De boekwaarde is bepaald door de waarde in het economisch verkeer per 1 januari 2001 van € 2.430.000 te verminderen met afschrijvingslasten over de jaren 2001-2015 van totaal € 474.131.
11. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2015 vastgesteld in afwijking van de aangifte IB/PVV 2015 door een ander resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen vast te stellen. Verweerder stelt dit resultaat vast uitgaande van de boekwaarde van de onroerende zaak per het begin van de terbeschikkingstellingsregeling 1 januari 2001 van € 1.490.710. De afschrijvingslasten worden vastgesteld op € 493.836 hetgeen resulteert in een boekwaarde per 31 december 2015 van € 996.874. Verweerder heeft de waarde van de onroerende zaak bij het einde van de terbeschikkingstelling vastgesteld op € 1.240.000 (hierna: de uitbrengwaarde) hetgeen resulteert in een boekwinst bij het einde van de terbeschikkingstelling van € 243.126 waartoe eiser voor de helft gerechtigd is. Dit bedrag wordt bijgeteld bij het bruto resultaat van € 77.064. Het box 1 inkomen is hiermee vastgesteld op € 218.430.”
Het Hof voegt daar nog aan toe:
De correspondentie genoemd in punt 5 van de uitspraak van de rechtbank is op 8 juni 2017 door de vorige gemachtigde van belanghebbende en zijn broer (hierna ook: de gebroeders) in de vorm van een pdf-bestand aan de aanslagregelend inspecteur gezonden. De in die correspondentie genoemde bijlagen (de jaarrekening van de maatschap over 2001 en de taxatie 2002) zijn daar niet bij gevoegd. In de systemen van de Belastingdienst is niet meer na te gaan of de brieven van 5 februari 2004 en 4 juni 2004 zijn ontvangen.
In hoger beroep heeft belanghebbende een taxatierapport ingediend van 31 oktober 2022 (hierna: de taxatie 2022) van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 1] (hierna: [adres 1] ). De taxatie 2022 is opgesteld op verzoek van belanghebbende en zijn broer door [E] , taxateur onroerende zaken, werkzaam bij [F] . Dit is dezelfde [E] die de taxatie 2020 heeft uitgebracht, toen hij werkzaam was bij [G] B.V. De taxatie 2022 bevat onder andere de volgende gegevens en/of toelichting:
- -
-
Datum opname: woensdag 5 februari 2020.
- -
-
Peildatum: 1 januari 2001.
- -
-
Opdracht: inzicht krijgen in de marktwaarde ten behoeve van een belastingaangifte met als waardepeildatum 2001.
- -
-
Doel: de taxatie is bedoeld voor het verkrijgen van inzicht in de marktwaarde bij eigen gebruik van het object in verband met de aangifte voor de belastingdienst met als waardepeildatum 01-01-2001.
- -
-
Keuze waardering: NAR waarde.
- -
-
Waardebegrip: marktwaarde kosten koper.
- -
-
Type object: eigen gebruik.
- -
-
Markt/herz. huur: € 149.633
- -
-
BAR | Kap. markt/herz. Huur kk: 6,4% | 15,5
- -
-
Waarde: € 2.321.869, afgerond € 2.320.000.
- -
-
Huurreferenties: [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] .
- -
-
Koopreferenties: [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] .
- -
-
De plausibiliteitsverklaring op blz. 11 van het rapport is niet door de controlerend taxateur de heer [H] ondertekend, op blz. 69 tot en met 71 heeft de heer [H] wel een plausibiliteitsverklaring ondertekend met als datum 18 oktober 2022.
In hoger beroep heeft de inspecteur een taxatiebeoordeling van de taxatie 2022 van [adres 1] van 13 december 2022 ingediend (hierna: de taxatiebeoordeling). De taxatiebeoordeling is opgesteld op verzoek van de inspecteur door [I] , rijkstaxateur. De taxatiebeoordeling bevat onder andere de volgende gegevens en/of toelichting:
- -
-
Plaatselijke opname, inpandige opname: nee.
- -
-
Peildatum: 1 januari 2001.
- -
-
Reikwijdte: deze beoordeling is een intern advies, slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden. Deze taxatiebeoordeling is geen professionele taxatiedienst in de zin van de reglementen van het NRVT.
- -
-
Doel: beoordeeld is de aanvaardbaarheid van de door belastingplichtige aangegeven waarde in het economische verkeer aan de hand van het taxatierapport.
- -
-
Gebruikssituatie: belegging. Huuropbrengst op peildatum € 149.748.
- -
-
Bevindingen: de volgende onderdelen van, parameters en/of uitgangspunten in het taxatierapport worden betwist:
1. Voor het bepalen van de marktwaarde gaat de heer van Til ten onrechte uit van een eigenaar/gebruiker situatie.
2. Verkeerd jaar Forecast inflatie-kostenverwachting.
3. Gekozen (koop)referenties.
4. Gehanteerd netto aanvangsrendement van 5,50%
5. Bruto aanvangsrendement 6,44% kosten koper.
6. De marktwaarde per m2 VVO van € 1.309.
- Ter ondersteuning van de eerder genoemde argumenten, geeft het volgende referentieobject op De [adres 8] te [plaats 2] , een goed beeld van een soortgelijk object. Volgens de akte van levering is het referentiepand op 29 december 1999 verkocht voor € 1.429.408 (vrij van huur).
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de aanslag ib/pvv 2015 te hoog is vastgesteld. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of op grond van de foutenleer, dan wel op grond van het vertrouwensbeginsel, de waarde in het economische verkeer van [adres 1] per 1 januari 2001 op een hoger bedrag gesteld kan worden dan € 1.490.710.