Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:408, 22/00095

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:408, 22/00095

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 januari 2023
Datum publicatie
22 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:408
Formele relaties
Zaaknummer
22/00095
Relevante informatie
Art. 7:3 Awb, Art. 7:15 Awb, Art. 6:22 Awb, Art. 8:75 Awb, Art. 8:108 Awb

Inhoudsindicatie

Beschikking invorderingsrente op aanslag IB/PVV is juist berekend. Verzoek proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand afgewezen, omdat het ervoor moet worden gehouden dat de processtukken door belanghebbende zelf zijn opgesteld. Bovendien is de gestelde gemachtigde geen beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Alleen vergoeding reiskosten belanghebbende voor bijwonen zitting. Hoger beroep is gezamenlijk behandeld met zaaknummers 22/00096 en 22/00097 t/m 22/00100.

Uitspraak

kenmerk 22/00095

31 januari 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 24 december 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/2030 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikking van 29 oktober 2019 € 34 aan invorderingsrente in rekening gebracht met betrekking tot de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013.

1.2.

Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 14 februari 2020, ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 december 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiser, vastgesteld op een bedrag van € 500;

-

draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 8 februari 2022 en aangevuld bij brief van 5 april 2022. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend op 8 oktober 2022, waarin hij tevens heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep van de ontvanger. De ontvanger heeft op 18 oktober 2022 een nader stuk ingediend, dat tijdens de zitting van 19 oktober 2022 als pleitnota is voorgedragen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. Het Hof heeft het onderhavige hoger beroep (en het incidentele hoger beroep van de ontvanger) gezamenlijk behandeld met de vijf hoger beroepen van belanghebbende (en incidentele hoger beroepen van de ontvanger) met zaaknummers 22/00096 tot en met 22/00100. Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gezamenlijk behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Met dagtekening 1 mei 2015 heeft de inspecteur de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2013 vastgesteld naar een te betalen bedrag van [€] 235. De laatste vervaldag is 12 juni 2015.

2. Eiser heeft de aanslag niet binnen de wettelijke betaaltermijn voldaan.

3. Op 18 oktober 2019 [Hof: 8 oktober 2019] heeft verweerder een bedrag van € 235 ontvangen. Een gedeelte groot € 34 is afgeboekt als invorderingsrente.

4. De rentebeschikking draagt de dagtekening 29 oktober 2019.

5. Eiser is eigenaar van de eenmanszaak [eenmanszaak] . De gemachtigde heeft in het verleden vaker opgetreden als gemachtigde namens [eenmanszaak] .”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende, mede op vragen van het Hof, onder meer het volgende verklaard:

“Met de gemachtigde werk ik op basis van no cure no pay. Ik loop wel degelijk risico. Als de gemachtigde wint dan betaal ik hem 1 punt. Ook als een wegingsfactor van 0,25 of 0,5 punt wordt toegekend. Dat de gemachtigde niet bij mij om de hoek woont, is niet relevant. Hij werkt met een computer. Het probleem van de afstand begrijp ik niet.

De gemachtigde komt geregeld naar [plaats A] om de stukken te ondertekenen. Hij heeft meer klanten. Hij woont nu in [plaats B] of [plaats C] . (…)

Heel vroeger was de gemachtigde, die nu 73 jaar is, als chauffeur in dienst bij [vennootschap] of [C] . Dat blijkt inderdaad uit mijn verklaring op een website. We kenden elkaar al eerder.

De gemachtigde heeft de overstap gemaakt van chauffeur naar juridisch dienstverlener.

Hij doet WOZ-procedures, ook voor mijn vader.

Volgens mij was de gemachtigde eerst ondernemer voordat hij chauffeur werd.

Dat de gemachtigde niet in de juridische wereld voorkomt, komt omdat hij weinig procedeert. Hij voert vooral bezwaarprocedures en doet veel taxaties. Hij zoekt geen publiciteit.

Ik adviseer soms de gemachtigde om wel of niet door te procederen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of:

- de rechtbank op goede gronden het beroep op betalingsonmacht griffierecht heeft afgewezen;

- tijdens de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden;

- de invorderingsrente juist is berekend;

- de ontvanger in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door pas in hoger beroep de juiste berekening van de invorderingsrente te overleggen met als betaaldatum 8 oktober 2019;

- de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend aan belanghebbende en zo niet, of belanghebbende recht heeft op vergoeding van reis- en verletkosten in beroep en hoger beroep.

3.2.

Ter zitting heeft de ontvanger het incidenteel hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om de Staat te veroordelen tot vergoeding aan belanghebbende van een bedrag aan immateriële schade en van het betaalde griffierecht ingetrokken.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing