Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:674, 22/00072-73

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:674, 22/00072-73

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 maart 2023
Datum publicatie
29 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:674
Zaaknummer
22/00072-73
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 25c AWR, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

In geschil is of de belastingheffing ter zake van het inkomen uit sparen en beleggen voor belanghebbende een individuele en buitensporige last oplevert en of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 moeten worden verminderd wat betreft de verschuldigde inkomstenbelasting box 3.

De inspecteur heeft tijdens de procedure in hoger beroep met inachtneming van het Besluit rechtsherstel box 3 het in aanmerking te nemen voordeel uit sparen en beleggen nader berekend en de aanslagen bij ambtshalve beschikking verminderd.

Het Hof vindt aanleiding om finale afdoening van het geschil te bereiken door de tijdens de procedure in hoger beroep genomen verminderingsbeschikkingen in zijn beoordeling te betrekken.

Het Hof oordeelt dat de box 3-heffing in het geval van belanghebbende, zowel voor als na de verminderingsbeschikkingen, niet resulteert in een individuele en buitensporige last. De inspecteur heeft met de verminderingsbeschikkingen afdoende rechtsherstel geboden voor de door de Hoge Raad op regelgevend niveau vastgestelde schending van artikel 1 EP.

Ten overvloede overweegt het Hof dat in dergelijke gevallen, waarin het hoger beroep uitsluitend doel treft omdat het Hof de naar aanleiding van de massaalbezwaarprocedure ambtshalve genomen verminderingsbeschikkingen in zijn beoordeling betrekt, uitsluitend termen aanwezig zijn voor een kostenvergoeding indien de kosten zijn gemaakt in verband met een reactie op de ambtshalve vermindering en het Hof van oordeel is dat de ambtshalve verleende vermindering ontoereikend is geweest.

Uitspraak

kenmerken 22/00072 en 22/00073

9 maart 2023

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak van 24 december 2021 in de zaak met kenmerken HAA 20/1351 en HAA 21/2071 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

kenmerk 22/00072 (HAA 20/1351)

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.776 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.099.

kenmerk 22/00073 (HAA 21/2071)

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.316 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.862.

1.2.1.

De tegen deze aanslagen gerichte bezwaren van belanghebbende, voor zover deze betrekking hebben op de rechtsvraag of de belastingheffing over het voordeel uit sparen en beleggen (hierna ook: box 3-heffing) in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM, maken deel uit van de bezwaren die met toepassing van artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zijn aangemerkt als massaal bezwaar.

1.2.2.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 gesplitst in een deel dat betrekking heeft op de massaalbezwaarprocedure en een deel dat betrekking heeft op de vraag of de box 3-heffing voor belanghebbende een individuele en buitensporige last vormt (hierna: het individuele bezwaar). De inspecteur heeft de individuele bezwaren bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 13 januari 2020 (2018) respectievelijk 10 maart 2021 (2019) afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2.2 genoemde uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij haar uitspraak van 24 december 2021 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 31 januari 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft desgevraagd (in een telefonisch onderhoud met de griffier) verklaard geen behoefte te hebben aan een reactie op dit verweerschrift en heeft het Hof verzocht uitspraak te doen.

1.5.

Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder zitting op het hoger beroep te beslissen. Het Hof heeft partijen vervolgens bij brief van 8 februari 2023 bericht dat het onderzoek is gesloten en dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ genoemd):

“1. Eiseres, geboren op [geboortedatum], is alleenstaand. Haar echtgenoot is op

[datum] overleden.

HAA 20/1351

2. Eiseres heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan. Zij heeft over 2018 een AOW-uitkering genoten van € 14.978 en een lijfrente-uitkering van € 1.798. Eiseres heeft geen eigen woning in eigendom. Het box 3-vermogen van eiseres bestaat uit bank- en spaartegoeden van in totaal € 162.626 op de waardepeildatum 1 januari 2018. Eiseres heeft geen schulden.

3. Het in 2018 behaalde rendement over de bank- en spaartegoeden bedraagt € 333.

4. De aanslag IB/PVV 2018 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Daarbij is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 4.099. De daarover verschuldigde IB bedraagt € 1.229 (hierna: de box 3-heffing). Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.

HAA 21/2071

5. Eiseres heeft voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan. Zij heeft over 2019 een AOW-uitkering genoten van € 15.519 en twee lijfrente-uitkeringen van in totaal € 1.797. Eiseres heeft geen eigen woning in eigendom. Het box 3-vermogen van eiseres bestaat uit bank- en spaartegoeden van in totaal € 157.825 op de waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres heeft geen schulden.

6. Het in 2019 behaalde rendement over de bank- en spaartegoeden bedraagt € 206.

7. De aanslag IB/PVV 2019 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Daarbij is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 3.862. De daarover verschuldigde box 3-heffing bedraagt € 1.158. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Gezamenlijk

8. Verweerder heeft bij de bezwaarbehandelingen de bezwaren van eiseres gesplitst in een deel dat ziet op de rechtsvragen die in de procedure massaal bezwaar aan de orde komen en een individueel deel. In de onderhavige uitspraken heeft verweerder alleen over het laatstgenoemde deel beslist. Voor het eerstgenoemde deel – het deel dat ziet op de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met Europees recht – geldt de aanwijzing massaal bezwaar.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan de volgende feiten toe.

2.3.

In zijn arrest van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, heeft de Hoge Raad in een in de massaalbezwaarprocedure geselecteerde zaak geoordeeld dat het met ingang van 2017 geldende forfaitaire stelsel van de box 3-heffing niet de uit artikel 1 EP voortvloeiende proportionaliteitstoets kan doorstaan. Voor degene die door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt dit naar het oordeel van de Hoge Raad tot een schending van zijn door artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten. In het genoemde arrest heeft de Hoge Raad aan belanghebbende voor de geconstateerde schending van zijn fundamentele rechten rechtsherstel geboden door te bepalen dat met betrekking tot de in die procedure voorliggende jaren (2017 en 2018) alleen het werkelijke rendement in de heffing wordt betrokken.

2.4.

De staatssecretaris van Financiën heeft met dagtekening 4 februari 2022 een collectieve uitspraak gedaan op alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaarschriften inzake de box 3-heffing voor de jaren 2017 tot en met 2020 en die bezwaren gegrond verklaard (uitspraak van 4 februari 2022, nr. 2022-35664, Stcrt. 2022-4198).

2.5.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 bij ambtshalve genomen beschikking van 22 juli 2022 verminderd. Met inachtneming van het Besluit rechtsherstel box 3 van 28 juni 2022, nr. 2022-176296 (Stcrt. 2022-17063, hierna: het Besluit rechtsherstel box 3) heeft de inspecteur het in aanmerking te nemen voordeel uit sparen en beleggen ter zake van de bank- en spaartegoeden van belanghebbende nader berekend op [€ 162.626 (rendementsgrondslag) – € 30.000 (heffingvrij vermogen) =] € 132.626 x 0,11% = € 145. De aanslag is bij de genoemde beschikking verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.776 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 145. De verschuldigde inkomstenbelasting box 3 bedraagt na deze vermindering € 43.

2.6.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2019 bij ambtshalve genomen beschikking van 27 juli 2022 verminderd. Met inachtneming van het Besluit rechtsherstel box 3 heeft de inspecteur het in aanmerking te nemen voordeel uit sparen en beleggen ter zake van de bank- en spaartegoeden van belanghebbende nader berekend op [€ 157.825 (rendementsgrondslag) – € 30.360 (heffingvrij vermogen) =] € 127.465 x 0,07% = € 89. De aanslag is bij de genoemde beschikking verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.316 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 89. De verschuldigde inkomstenbelasting box 3 bedraagt na deze vermindering € 26.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in geschil of de belastingheffing ter zake van het inkomen uit sparen en beleggen voor belanghebbende een individuele en buitensporige last oplevert en of de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 moeten worden verminderd wat betreft de verschuldigde inkomstenbelasting box 3.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing