Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:676, 22/00227
Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:676, 22/00227
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 maart 2023
- Datum publicatie
- 20 maart 2023
- Zaaknummer
- 22/00227
- Relevante informatie
- Art. 225 Gemw, Art. 8:77 lid 3 Awb, Art. 8:78 Awb
Inhoudsindicatie
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak de wegingsfactor voor de berekening van de forfaitaire proceskostenvergoeding niet bij wijze van herstel of rectificatie had mogen wijzigen, omdat de toegepaste wegingsfactor van 1 niet op een kennelijke fout berust die de rechtbank zelf kan herstellen. De vergoeding voor kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase en in de beroepsfase moet alsnog worden berekend uitgaande van vier punten en wegingsfactor 1.
De heffingsambtenaar heeft als verweer gevoerd dat de vergoeding voor kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden berekend uitgaande van vier punten, maar met een wegingsfactor van 0,5.
Uitspraak
kenmerk 22/00227
7 maart 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. drs. R. de Nekker)
tegen de uitspraak van 24 februari 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/4138 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft op 28 januari 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Daartegen is beroep ingesteld. In het op 1 maart 2022 aan partijen verstuurde afschrift van de uitspraak van de rechtbank (hierna: het eerste afschrift) is de volgende beslissing van de rechtbank op dat beroep te lezen (belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en de naheffingsaanslag van 28 januari 2021;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.787,-.”
Bij brief van 2 maart 2022 heeft belanghebbende de rechtbank erop gewezen dat de rechtbank voor de forfaitaire vergoeding van kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten onrechte niet een punt heeft toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase en heeft hij de rechtbank verzocht haar uitspraak te herstellen.
Op 23 maart 2022 heeft de griffier van de rechtbank opnieuw een afschrift van de uitspraak aan partijen toegezonden, voorzien van diverse handgeschreven wijzigingen (hierna: het nadere afschrift). In dit nadere afschrift is de volgende, aangepaste beslissing op het beroep te lezen:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en de naheffingsaanslag van 28 januari 2021;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.787 1.028,-”
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de heffingsambtenaar bij brief van 25 januari 2023 een vraag gesteld die de heffingsambtenaar bij e-mailbericht van 14 februari 2023 heeft beantwoord. Afschriften zijn aan belanghebbende verstrekt.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling op het hoger beroep te beslissen. Het Hof heeft partijen bij brief van 16 februari 2023 bericht dat het onderzoek is gesloten en dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2 Feiten
De gemachtigde van belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de in 1.1 vermelde naheffingsaanslag, alsmede een hoorzitting naar aanleiding daarvan bijgewoond. Vervolgens heeft hij beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar en de zitting bij de rechtbank bijgewoond.
In het eerste afschrift van de bestreden uitspraak leest rechtsoverweging 6 daarvan als volgt:
“6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.787,-.”
In het nadere afschrift zijn handgeschreven en voorzien van de initialen ‘NM’ de volgende wijzigingen in rechtsoverweging 6 aangebracht (toevoegingen zijn onderstreept):
“6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 4.0 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 269,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1 0,5. Toegekend wordt € 1.787,- € 1.028.”
In het dictum is het bedrag van de proceskostenveroordeling ook handgeschreven aangepast, zoals weergegeven in 1.5. Wederom zijn daarbij de initialen ‘NM’ vermeld.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak de wegingsfactor voor de berekening van de forfaitaire proceskostenvergoeding niet bij wijze van herstel of rectificatie had mogen wijzigen, omdat de toegepaste wegingsfactor van 1 niet op een kennelijke fout berust die de rechtbank zelf kan herstellen. De vergoeding voor kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase en in de beroepsfase moet alsnog worden berekend uitgaande van vier punten en wegingsfactor 1.
De heffingsambtenaar heeft als verweer gevoerd dat de vergoeding voor kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden berekend uitgaande van vier punten, maar met een wegingsfactor van 0,5.