Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:723, 22/00166

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:723, 22/00166

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 maart 2023
Datum publicatie
29 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:723
Formele relaties
Zaaknummer
22/00166
Relevante informatie
Art. 3. 111 Wet IB 2001, Art. 5a AWR, Art. 5.20 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

In geschil is, net als bij de rechtbank, of belanghebbende en [A] (hierna: [A]) voor het onderhavige jaar fiscale partners zijn, of de woning aan de [A-straat] 8A-2 te [Z] terecht als box 3-vermogen is aangemerkt, of het box 3-vermogen te hoog is vastgesteld, en of belanghebbende aanspraak kan maken op een bedrag aan heffingvrij vermogen.

Uitspraak

kenmerk 22/00166

9 maart 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 26 januari 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/4332 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 121.070, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.908 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 89.162. Hierbij is bij beschikking € 528 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande aanslag en beschikking belastingrente. De inspecteur heeft bij uitspraak op bewaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 januari 2022 daarop het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt de uitspraak op bezwaar;- vermindert de aanslag ib/pvv 2016 naar een met een verzamelinkomen van € 117.867, waarin begrepen een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.908 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 85.959;- bepaalt dat de belastingrente dienovereenkomstig verminderd wordt;- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar:- wijst het verzoek van eiser tot het toekennen van een schadevergoeding af;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 134,50;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden tot een bedrag van €48.”

1.4.

Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft onder het kopje ‘overwegingen’ de volgende feiten vastgesteld.

Feiten1. Eiser is in 2016 woonachtig en in het Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven in [Z] , Nederland. Hij heeft in 2016 een relatie met [A] , woonachtig en in het BRP ingeschreven te [plaats] .

2. Eiser en [A] zijn op 22 december 2014 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit partnerschap is op 27 november 2018 geëindigd.

3. Eiser is op 1 januari 2016 eigenaar van de woning [A-straat] 8-A-2 te [Z] . De WOZ waarde van die woning bedraagt voor het jaar 2016 € 371.500. Eiser woont in die woning.

4. Daarnaast is eiser eigenaar van de woning [A-straat] 8-A-HS te [Z] . De WOZ waarde van die woning bedraagt voor het jaar 2016 € 471.000. Deze woning is vanaf 1995 aan een derde verhuurd. In 2016 bedraagt de huur € 493 per maand.

5. Tot het vermogen van eiser behoren investeringen in “ [bedrijf 1] ” en “ [bedrijf 2] N.V.”. Volgens de door deze entiteiten verstrekte jaaropgaves bedraagt het door eiser in deze beide entiteiten geïnvesteerde bedrag op 1 januari 2016 € 20.000 respectievelijk € 37.225.

6. Eiser heeft op 1 januari 2016 5.033 aandelen in [bedrijf 3] N.V. Uit de jaarrekening 2016 van [bedrijf 3] N.V. blijkt dat 1 aandeel op 1 januari 2016 een intrinsieke waarde heeft van USD 130. Tegen een omrekenkoers van USD 1 = € 0,92056 per 1 januari 2016 hebben 5.033 aandelen [bedrijf 3] N.V. op 1 januari 2016 een intrinsieke waarde van € 602.313.

7. Eiser heeft zijn aangifte ib/pvv 2016 ingediend op 17 juli 2017. [A] heeft haar aangifte ib/pvv 2016 ingediend op 9 juni 2017. Daarin heeft zij de woning te [plaats] aangemerkt als eigen woning, het eigenwoningforfait aangegeven en rente eigen woning in aftrek gebracht.”

2.2.

Het Hof gaat, nu partijen ten aanzien van deze door de rechtbank vastgestelde feiten geen opmerkingen hebben gemaakt en ook overigens niet van onjuistheden is gebleken, uit van de hiervoor vermelde feiten.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is, net als bij de rechtbank, of belanghebbende en [A] (hierna: [A] ) voor het onderhavige jaar fiscale partners zijn, of de woning aan de [A-straat] 8A-2 te [Z] terecht als box 3-vermogen is aangemerkt, of het box 3-vermogen te hoog is vastgesteld, en of belanghebbende aanspraak kan maken op een bedrag aan heffingvrij vermogen. Voor een nadere uiteenzetting van het standpunt van belanghebbende verwijst het Hof naar de omschrijving onder 8 van de rechtbank (hier opgenomen onder 4.1.).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing