Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:724, 22/00167 en 22/00168

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:724, 22/00167 en 22/00168

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 maart 2023
Datum publicatie
29 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:724
Formele relaties
Zaaknummer
22/00167 en 22/00168
Relevante informatie
Art. 8:73 Awb, Art. 8:75 Awb, Art. 8:108 Awb, Art. 1 BPB

Inhoudsindicatie

Tussen partijen zijn, net als bij de rechtbank, na vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen alleen nog in geschil de door belanghebbende gevraagde schadevergoeding en proceskostenvergoeding.

Uitspraak

kenmerken 22/00167 en 22/00168

9 maart 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende

(gemachtigde: [A ] )

tegen de uitspraak van 26 januari 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/4333 en 20/4334 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 64.508. Bij afzonderlijke beschikking is € 110 belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 67.288. Bij afzonderlijke beschikking is € 64 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bewaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Beslissing

De rechtbank:- verklaart de beroepen gegrond;- vernietigt de uitspraken op bezwaar;- vernietigt de navorderingsaanslagen ib/pvv 2015 en 2016 alsmede de beschikkingen belastingrente;- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;- wijst het verzoek om schadevergoeding af;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 134,50;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 48.”

1.5.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

“1. Eiseres is in 2016 woonachtig en in het Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven in [Z] , Nederland. Zij heeft in 2016 een relatie met [A ] , woonachtig en in het BRP ingeschreven te [plaats] .

2. Eiseres en [A ] zijn op 22 december 2014 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit partnerschap is op 27 november 2018 geëindigd.

3. Eiseres is in 2015 en 2016 eigenaar van de woning [A-straat] te [Z] . Eiseres woont in die woning. Deze woning is aangemerkt als haar eigen woning in de zin van de eigenwoningregeling als bedoeld in de artikelen 3.110 en volgende van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

4. In haar aangiftes ib/pvv 2015 en 2016 heeft zij als inkomsten uit eigen woning (huurwaardeforfait -/- eigen woning rente) een bedrag van -/- € 2.640 (2015) respectievelijk -/- € 2.670 (2016) aangegeven. Bij het opleggen van de aanslagen is dit gevolgd.

5. Bij het opleggen van de beide navorderingsaanslagen heeft verweerder deze afgetrokken bedragen gecorrigeerd omdat de schuld ter zake waarvan de rente is betaald is aangegaan bij de fiscale partner van eiseres, [A ] , en deze rente op grond van artikel 3:119a, zesde lid, onder c, van de Wet IB 2001 niet aftrekbaar is.

6. Bij het nader stuk heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit weliswaar juist is, maar dat de betreffende schuld ten bedrage van € 175.000 (met in acht nemen van de drempel van € 6.000) ten onrechte niet in mindering is gebracht op het box 3 vermogen van eiseres, dat dit dienovereenkomstig verlaagd dient te worden en op die grond geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen en vernietiging van beide navorderingsaanslagen.”

2.2.

Het Hof gaat, nu partijen hiertegen geen bezwaren hebben gemaakt en ook overigens niet is gebleken van onjuistheden, uit van de hiervoor vermelde feiten.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Tussen partijen zijn, net als bij de rechtbank, na vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen alleen nog in geschil de door belanghebbende gevraagde schadevergoeding en proceskostenvergoeding.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing