Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1130, 23/42 en 23/43

Gerechtshof Amsterdam, 27-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1130, 23/42 en 23/43

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 februari 2024
Datum publicatie
16 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1130
Zaaknummer
23/42 en 23/43
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Art. 65 AWR

Inhoudsindicatie

Het Hof komt niet tegemoet aan het verzoek van belanghebbende om ten overvloede te overwegen of er sprake is van nieuwe jurisprudentie. De wetgever heeft echter uitdrukkelijk niet gewild een rechtsgang bij de belastingrechter te openen tegen een beslissing van de inspecteur op grond van artikel 65 van de AWR.

Uitspraak

kenmerken 23/42 en 23/43

27 februari 2024

uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.P.J. Jaegers)

tegen de uitspraak van 18 november 2022 in de zaak met kenmerken HAA 22/1820 en HAA 22/1821 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 31 december 2020 heeft belanghebbende een suppletieaangifte ingediend voor het jaar 2015. Belanghebbende verzocht daarbij om een teruggaaf van € 160.452.

1.2.

Op 7 december 2021 heeft Belanghebbende een suppletieaangifte ingediend voor het jaar 2016. Belanghebbende verzocht daarbij om een teruggaaf van € 672.236.

1.3.

De inspecteur heeft de ingediende suppletieaangiften aangemerkt als bezwaarschriften tegen de voldoeningen op aangiften en als verzoeken om ambtshalve vermindering. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar, ongegrond;

-

verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve teruggaaf, niet-ontvankelijk.”

1.5.

De belanghebbende heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Geschil in hoger beroep

Evenals in beroep heeft belanghebbende in hoger beroep verzocht om een overweging ten overvloede over de vraag of het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Cardpoint (arrest van 3 oktober 2019, C-42/18, ECLI:EU:C:2019:822) nieuwe jurisprudentie is in de zin van paragraaf 23, onderdeel 8, 12 en 13, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.

3 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1.

Ter zitting is namens belanghebbende verklaard dat zij de juistheid van het dictum van de rechtbank niet betwist. Dat is naar het oordeel van het Hof terecht, omdat de beslissing van de rechtbank juist is. Ook de gronden die de rechtbank heeft gebezigd onderschrijft het Hof.

3.2.

Het Hof komt niet tegemoet aan het verzoek van belanghebbende om ten overvloede te overwegen of het onder 2 genoemde arrest Cardpoint nieuwe jurisprudentie is. Dat zou van belang zijn ter beantwoording van de vraag of de inspecteur in strijd met zijn beleid, zoals belanghebbende stelt, belanghebbende niet ambtshalve een teruggaaf heeft verleend. De wetgever heeft echter uitdrukkelijk niet gewild een rechtsgang bij de belastingrechter te openen tegen een beslissing van de inspecteur op grond van artikel 65 van de AWR. Het Hof ziet daarom geen aanleiding voor een overweging ten overvloede als door belanghebbende gewenst.

4 Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

5 Beslissing