Gerechtshof Amsterdam, 02-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1208, 23/475
Gerechtshof Amsterdam, 02-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1208, 23/475
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 april 2024
- Datum publicatie
- 8 mei 2024
- Zaaknummer
- 23/475
- Relevante informatie
- Art. 6:5 Awb, Art. 6:6 Awb
Inhoudsindicatie
Bezwaarschrift; motivering; op de heffingsambtenaar rust niet de verplichting om de indiener van een bezwaar de gelegenheid te bieden een verzuim te herstellen.
Uitspraak
kenmerk 23/475
2 april 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: V. Quacken)
tegen de uitspraak van 26 april 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/4352 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 15 juni 2022 (hierna: de naheffingsaanslag).
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 augustus 2022 afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 6 juni 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
In het verweerschrift van 16 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden, tenzij hij daarom zou verzoeken. De gemachtigde heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten en partijen bij brief van 20 februari 2024 bericht dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2 Feiten
Het Hof neemt hetgeen de rechtbank onder 1 heeft opgenomen over als feiten (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):
“1. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiseres opgelegd, omdat haar auto met kenteken [kenteken] op 11 januari 2022 om 14.46 uur geparkeerd stond ter hoogte van Sandhorst 7 in Amsterdam, terwijl daarvoor geen parkeerbelasting was betaald. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag met de uitspraak op bezwaar in stand gelaten.”
Belanghebbende heeft in eerste aanleg een afschrift van het bezwaarschrift overgelegd. Het bezwaarschrift is opgesteld door de voormalig gemachtigde en bevat onder meer het volgende:
“Onderwerp bezwaarschrift
Aanslagnummer (…)
Vorderingsnummer (…)
Beste,
Ik maak namens [X] bezwaar tegen de aanslag parkeerbelastingen, ik ben hiertoe gemachtigd. Wij zijn het niet eens met de aanslag. Wilt u hem ongedaan maken?
(…)”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar belanghebbende de gelegenheid had moeten bieden om het bezwaar aan te vullen met gronden.