Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1282, 21/00230

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1282, 21/00230

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 april 2024
Datum publicatie
15 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1282
Zaaknummer
21/00230
Relevante informatie
Art. 10 Wet BPM, Art. 9 Wet BPM, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

Bpm. Artikel 10, lid 7, Wet bpm biedt geen ruimte voor correcties op de handelsinkoopwaarde die is vermeld in een koerslijst indien de desbetreffende koerslijst niet in die correcties voorziet. Voor vaststelling van de historische nieuwprijs moet worden uitgegaan van de CO2-uitstoot van de importauto en niet van de CO2-uitstoot van de binnenlandse auto, vermeld in de koerslijst die is gebruikt om de handelsinkoopwaarde in gebruikte staat te bepalen. Een hogere historische nieuwprijs die het gevolg is van een hogere CO2-uitstoot, leidt niet tot een hogere handelsinkoopwaarde in gebruikte staat.

Uitspraak

kenmerk 21/00230

30 april 2024

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Y] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)

tegen de uitspraak van 5 februari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/2068 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 31 december 2018 aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) gedaan ter zake van de registratie van een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type GLE-Klasse (Coupé 400 4Matic) met het voertuigidentificatienummer [voertuigidentificatienummer] (hierna: de auto).

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 10.472.

1.3.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van 11 maart 2020 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 maart 2021.

1.6.

De inspecteur heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 7 juni 2022.

1.7.

Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 21 juni 2022. Ter zitting is, in samenspraak met partijen, besloten de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot arrest is gewezen door de Hoge Raad in de zaak met kenmerk 22/00294. Van het verhandelde ter zitting op 21 juni 2022 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen verzonden is.

1.8.

De inspecteur heeft bij brief van 29 november 2023 er op gewezen dat aanhouding van de zaak niet zinvol is. De gemachtigde van belanghebbende heeft zich hier in zijn brief van 7 december 2023 bij aangesloten, waarna het Hof heeft besloten de behandeling van de zaak voort te zetten. Het Hof heeft partijen gevraagd of zij prijs stellen op een nadere zitting. De inspecteur heeft bij brief van 10 januari 2024 kenbaar gemaakt een nadere zitting niet nodig te achten. Belanghebbende heeft bij brief van 22 januari 2024 aan het Hof bericht wel prijs te stellen op een nadere zitting.

1.9.

Belanghebbende heeft tweemaal een pleitnota ingediend, ingekomen bij het Hof op 19 maart 2024 en 22 maart 2024. De inspecteur heeft op 22 maart 2024 een pleitnota ingediend.

1.10.

Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Het proces-verbaal van de zitting wordt met deze uitspraak meegezonden.

2 Feiten

Voor de feitenvaststelling verwijst het Hof naar de uitspraak van de rechtbank.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing