Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1326, 23/393 en 23/394
Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1326, 23/393 en 23/394
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 april 2024
- Datum publicatie
- 15 mei 2024
- Zaaknummer
- 23/393 en 23/394
- Relevante informatie
- Art. 31 Wet LB, Art. 31a Wet LB, Art. 3.16 Wet IB 2001, Art. 14 EVRM
Inhoudsindicatie
DA IB/PVV 2018 en Zvw 2018. Belanghebbende, een zzp'er, heeft in 2018 geen recht op aftrek van huisvestingskosten. Geen ongelijke behandeling ten opzichte van werknemers, die in verband met de coronapandemie vanaf 2022 kosten die samenhangen met thuiswerken vergoed kunnen krijgen.
Uitspraak
kenmerken 23/393 en 23/394
23 april 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. W.L. Haaswijk)
tegen de uitspraak van 14 maart 2023 in de zaken met kenmerken HAA 22/3412 en HAA 22/3413 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.089. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 924.
Bij beschikking van 20 oktober 2021 is het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 40.544.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 54.043. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 175.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 mei 2022 en verminderingsbeschikkingen van 25 mei 2022 heeft de inspecteur de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot € 39.743 en het bijdrage-inkomen is verminderd tot € 53.242.
Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 14 maart 2023 heeft de rechtbank als volgt op het de beroepen beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser(es))’ respectievelijk ‘verweerder’) :
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens de hierin vervatte beslissing inzake de kostenvergoeding voor de bezwaarfase;
- vermindert de aanslag ib/pvv tot een aanslag berekend naar een [belastbaar inkomen uit werk en woning] van € 37.137;
- vermindert de aanslag zvw tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.636;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser[es] tot een bedrag van € 1.674;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser[es] te vergoeden.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 april 2023 en nader gemotiveerd op 8 juni 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming is gevestigd op het woonadres van eiseres.
2. In haar aangifte ib/pvv voor het jaar 2018 heeft eiseres een bedrag van € 1.000 aan huisvestingskosten afgetrokken van haar winst uit onderneming. Verder heeft zij daarop in mindering gebracht een bedrag van € 35.270 in verband met nog te verrekenen zelfstandigenaftrek van eerdere jaren.
3. Verweerder heeft de aftrek van huisvestingskosten en de verrekening van zelfstandigenaftrek van eerdere jaren niet gehonoreerd.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.
Het Hof vult de feiten als volgt aan. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde onder meer verklaard:
“Er is sprake van het verschillend behandelen van soortgelijke gevallen. Een zzp’er werkt vanuit huis, toch wordt de aftrekpost geweigerd. In bezwaar en beroep heb ik aangevoerd dat in vergelijking met werknemers de aftrekpost niet gegund wordt aan een zzp’er terwijl een werknemer vanaf enig moment wel kosten in verband met thuiswerken in aftrek mocht brengen tijdens de corona pandemie. Mensen konden toen niet naar hun werk dus is het logisch dat zij aftrek konden krijgen. Van belang is dat een zzp’er ook noodgedwongen thuis zit. Omdat de aanslagen betrekking hebben op het jaar 2018 en er toen geen corona was heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Mijn argument hiertegen is dat je een bezwaarschrift moet beoordelen naar de situatie waarop die beoordeling plaatsvindt,
dus op grond van de wet- en regelgeving op het moment van beslissen. De primaire besluiten zijn in 2021 genomen. Toen was er begunstigend beleid voor werknemers die thuiswerkten. De Belastingdienst had toen kennis van dit begunstigend beleid voor werknemers die voorheen net als zzp’ers waren uitgesloten van aftrek.”
(…)
“De rechtbank heeft uitsluitend gekeken naar wet- en regelgeving maar zij had moeten toetsen of de Belastingdienst op de juiste wijze tot de beslissing had kunnen komen. Het geldende beleid, dat inderdaad losstaat van artikel 31a Wet LB, had zij erin moeten betrekken. Nu heeft zij alles gerelateerd aan de coronapandemie.”
3 3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslagen en beschikkingen belastingrente, nadat deze door de rechtbank zijn verminderd, niet te hoog zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel (als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en zoals neergelegd in het EVRM en het IVBPR) recht heeft op een gelijke behandeling als werknemers en dit haar recht geeft op een aftrek van huisvestingskosten.
Over de nog te verrekenen zelfstandigenaftrek uit eerdere jaren bestaat in hoger beroep geen geschil meer.