Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1394, 22/441
Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1394, 22/441
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 april 2024
- Datum publicatie
- 22 mei 2024
- Zaaknummer
- 22/441
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft geen belang bij instellen van beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar over een kostenbeschikking. Misbruik van procesrecht.
Uitspraak
kenmerk 22/441
16 april 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende
(gemachtigde: [A] ),
tegen de uitspraak van 17 mei 2022 in de zaak met kenmerk HAA 19/5313 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
1 de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger, en
2. de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
1 Ontstaan en loop van het geding in hoger beroep
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbende tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar over een kostenbeschikking van 21 maart 2017:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 1.000; en
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”
Het hoger beroep heeft belanghebbende ingesteld bij brief van 30 juni 2022. Daarna hebben partijen de volgende inhoudelijke stukken ingediend:
- -
-
de gronden van het hoger beroep door (de gemachtigde van) belanghebbende, en
- -
-
een verweerschrift door de ontvanger.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende, opgericht [in] 1998, heeft als enige activiteit het optreden als beherend vennoot van [bedrijf 1] C.V. Haar enig bestuurder is [A] , die zich in deze zaak presenteert als de gemachtigde van belanghebbende en daarbij stelt op te treden vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf 2] . [A] is tevens de enige werknemer van [bedrijf 1] C.V., die sinds 2006 geen economische activiteit meer ontplooit.
De ontvanger heeft met dagtekening 21 maart 2017 aan belanghebbende een aanmaning voor de betaling van de aanslag vennootschapsbelasting 2010 verzonden. Daarbij heeft hij € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht (hierna: de kostenbeschikking).
Tegen de kostenbeschikking heeft belanghebbende bezwaar gemaakt (hierna: het bezwaar).
De ontvanger heeft een ingebrekestellingsformulier ontvangen voor het doen van uitspraak op het bezwaar. Het formulier heeft als dagtekening 5 september 2019. Op het formulier is vermeld dat [bedrijf 2] / [B] optreedt als gemachtigde.
De ontvanger heeft in reactie op het ingebrekestellingsformulier een brief met dagtekening 19 september 2019 aan belanghebbende toegezonden, met als bijlage een uitspraak op bezwaar met dagtekening 30 mei 2017. Het bezwaar wordt in die uitspraak afgewezen.
Op 5 december 2019 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op het bezwaar. Dat beroep heeft geleid tot de bestreden uitspraak.