Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1619, 23/488 tot en met 23/490

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1619, 23/488 tot en met 23/490

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 mei 2024
Datum publicatie
13 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1619
Formele relaties
Zaaknummer
23/488 tot en met 23/490
Relevante informatie
Art. 10 Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Is er sprake van een vordering of van een (schijn)lening? Het Hof oordeelt dat sprake is van vorderingen die tot het vermogen van A hebben behoord. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar bedoelde onttrekking heeft plaatsgevonden. Ook is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een schijnlening.

Uitspraak

kenmerken 23/488 tot en met 23/490

21 mei 2024

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigden: drs. W. Brink en drs. J.S. Pijnappel (Ernst & Young Belastingadviseurs N.V.)

tegen de uitspraak van 9 mei 2023 in de zaken met kenmerken HAA 21/2446, HAA 21/2447 en HAA 21/3413 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 februari 2019 voor het boekjaar lopend van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015 (2014/15) aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 384.666. Daarbij is € 23.897 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 57.232. Tevens is de belastingrente verminderd naar een bedrag van € 3.174.

1.2.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2019 voor het boekjaar lopend van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2016 (2015/16) aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.888.490. Daarbij is € 124.054 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.104.339. Tevens is de belastingrente verminderd naar een bedrag van € 71.428.

1.3.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 januari 2021 voor het boekjaar lopend van 1 april 2016 tot en met 31 maart 2017 (2016/17) aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.738.469. Daarbij is € 98.289 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.517.079. Tevens is de belastingrente verminderd naar een bedrag van € 85.477.

1.4.

Belanghebbende heeft beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 9 mei 2023 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 22 juni 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres is moedermaatschappij van een fiscale eenheid met dochtermaatschappij [A] (hierna: [A] ). De moedermaatschappij van eiseres is [B] gevestigd te Mauritius (hierna: [B] ). De uiteindelijke aandeelhouder van eiseres is [C] (hierna: [C] ).

2. [A] heeft in de periode tussen 29 november 2014 en 13 maart 2015 drie deelnemingen verkocht voor een totale koopsom van USD 62.300.000 (hierna: de koopsom) aan een (indirecte) zustermaatschappij, [D] (hierna: [D] ) gevestigd te Mauritius. Het betreft de volgende deelnemingen (hierna: de deelnemingen):

 [E] voor een koopsom van USD 8.800.000

 [F] voor een koopsom van USD 15.500.000

 [G] voor een koopsom van

USD 38.000.000.

2a In de Share Sale Agreement met betrekking tot [E] is voor zover hier van belang het volgende vermeld:

“1.3.1 In consideration of the Seller selling the Sale Shares to the Purchaser and transferring the Title thereto, receipt of the requisite approvals, if any required in this regard, the Purchaser shall pay USD 8,800,000 (United States Dollar Eight Million Eight Hundred Thousand Only) (the “Purchase Consideration”) to the Seller being the purchase consideration payable for the Sale Shares sold and transferred.

(…)

2.1.3

The Purchaser shall pay the Seller interest calculated @15% p.a. on the Purchase Consideration from the Date of this Agreement till the Completion.”

2b In de Sale of Shares agreement met betrekking tot [F]

is voor zover hier van belang het volgende vermeld:


“4.1 As consideration for the acquisition of the Sale Shares the Purchasers shall, on the Effective Date, pay the Seller the Purchase Consideration.


(…)

Schedule 1 Share transfer form

(…)

The consideration for the said transfer is USD 15,500,000.”

2c In de Share Sale Agreement met betrekking tot [G]

is voor zover hier van belang het volgende vermeld:

“1.3.1 In consideration of the Seller selling the Sale Shares to the Purchaser and transferring the Title thereto, receipt of the requisite approvals, if any required in this regard, the Purchaser shall pay USD 38,000,000 (United States Dollar Thirty Eight Million Only) (the “Purchase Consideration”) (…) to the Seller being the purchase consideration payable for the Sale Shares sold and transferred.

(…)

2.1.3

The Purchaser shall pay the Seller interest calculated @1% p.a. on the Purchase Consideration from the Date of this Agreement till the Completion.”

De koopsom is na het sluiten van de overeenkomsten niet direct door [D] voldaan.

3. Op 3 februari 2017 hebben [A] , [D] en [H] (de indirecte moedermaatschappij van [D] en eiseres; hierna te noemen: [H] ) een driepartijen-overeenkomst gesloten ter overdracht van de vordering van eiseres op [D] voor een bedrag van USD 61.305.964, met als datum van overdracht 31 januari 2017 (hierna: de assignmentovereenkomst). De assignmentovereenkomst bewerkstelligt dat [H] een vordering op [D] ter grootte van USD 61.305.964 van [A] overneemt tegen vergoeding van een gelijk bedrag (USD 61.305.964). In deze assignmentovereenkomst, waarin [D] wordt aangeduid als “Borrower” en [A] als “Assignor” is voor zover hier van belang het volgende vermeld:


“WHEREAS:

(A) The Borrowers as defined above hereto are indebted to and liable to pay to the Assignor the Amounts Due (as defined hereinafter) set out in Schedule I against their respective names, the liability in respect of which has arisen in respect of the matters specified therein.

(…)

2.3

Receipt of the Realised Receivables by the Assignor

2.3.1

The Assignor shall have the right, exercisable at its sole discretion, to receive and/or recover the Realised Receivables until the Payment Receipt Date by providing due notice to the exercise of such right to the Assignee in writing; provided that the aggregate amount of the Realised Receivables shall not exceed the Purchase Consideration.

(…)

2.4

Receipt of Assigned Amounts by the Assignor

2.4.1

The Assignor hereby agrees that in the event the Assignor receives any monies representing the Assigned Amounts or any part thereof, which is payable by the Borrowers after the execution of this Agreement, either (i) subsequent to the Payment Receipt Date; or (ii) in excess of the Realised Receivables, the Assignor shall forthwith, and in any event no later than 30 (Thirty) Business Days from the receipt of such Assigned Amounts (or any part thereof) transfer such monies to the Assignee.


(…)

SCHEDULE I

DETAILS OF THE ASSIGNED AMOUNTS

S.No. Borrowers Assigned Amount (In USD)

1. [D] 61,305,694”

4. Op 28 februari 2017 heeft [A] de vordering op [H] overgedragen aan eiseres als (interim)dividendbetaling. Eiseres heeft op diezelfde datum de vordering op [H] overgedragen aan haar aandeelhouder door middel van een betaling van een interim dividend en een terugbetaling van agio.

5. In de US$ 2,452,510,000 Facilities Agreement van januari 2013 welke door [I] ( [C] ; inmiddels [C] te noemen) en haar groepsmaatschappijen, die worden aangeduid als “Original Guarantors”, met Standard Chartered Bank is gesloten, is in paragraaf 7.6 het volgende vermeld:


“7.6 Mandatory prepayment – dividends

(a) In this clause 7.6, Relevant Distribution means any dividend, capital reduction or interest payment received by an Obligor or any Intermediary Company from any of its Subsidiaries.

(b) The Borrower must promptly notify the Facility Agent of any Relevant Distribution.

(c) The Borrower must ensure that:

(i) If the Relevant Distribution occurs prior to the CAMA Effective Date, an amount equal to the Relevant Proportion of the Relevant Distribution is paid directly into the Proceeds Account to be applied in accordance with this Agreement; and

(ii) If the Relevant Distribution occurs on or after the CAMA Effective Date, an amount equal to the Relevant Distribution is paid directly into the [I] Global Collection Account to be applied in accordance with the CAMA.”

6. In de jaarrekening 2014/2015 van [A] is een “Loan to Subsidiary – [D] ” opgenomen voor een bedrag van USD 62.300.000 op 31 maart 2015. In het onderschrift bij deze post staat:


“Pertains to receivable balance from [D] converted into loan”.


In de jaarrekening is tevens het volgende opgenomen (op pagina 16):

“Subsequent events

(…)

The Company received on 29 July 2015 an amount of USD 1,800,000 from [D] as a result of the sale of [E] . And pursuant to this receipt the Company made a share premium repayment on 29 July 2015 of USD 1,800,000 to its shareholder [X] ”

7. In de jaarrekening 2015/2016 van [A] is de post “Loan to Subsidiairy – [D] ” verminderd met een bedrag van USD 1.800.000 en vervolgens gereclassificeerd als “Other Current Assets” en per 31 maart 2016 op de balans opgenomen voor een bedrag van USD 60.500.000.

8. In de jaarrekening 2015/2016 van eiseres staan “retained earnings” van

USD 400.469 negatief per 31 maart 2015 vermeld en per 31 maart 2016 van USD 439.168 negatief.

9. In de jaarrekening 2014/2015 van [D] is op de balans per 31 maart 2015 een bedrag van USD 72.646.767 aan “payables” opgenomen, waaronder een bedrag van

USD 72.586.635 aan “payables due to the related parties”. Als onderschrift bij de laatste post staat dat het bedrag direct opeisbaar is. Op pagina 24 van de jaarrekening staat een bedrag van USD 62.300.000 als “payable” aan [A] per 31 maart 2015 opgenomen.

10. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [J] , oud-directeur van [B] en [H] van 19 oktober 2021 waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:

“Due to lender restrictions, [A] could not upstream the funds as dividends and only for that reason, the amount was shown to be receivables from [D] . There were certain loan agreements between the ultimate parent, i.e., [C] (‘ [C] ’) and third-party lenders, which restricted upstreaming of funds by way of dividends as that would have triggered a default requiring, inter alia, immediate repayment of loans by [C] to said third party lenders.

There was no expectation by [A] or [X] that there would be any repayment by [D] and neither did they expect payment of interest on these ‘receivables’. The receivable from [D] pursuant to sale of the assets was for all concerned parties nothing but a deemed distribution by [X] to [H] (via [D] ) and [K] , as immediate shareholder, never advised / instructed to [D] for recovery.

(…)

[A] received USD 1.8 million in cash from [D] on 29 July 2015, as a result of which ‘receivables’ were reduced to USD 60.5 million. This was not a repayment of the ‘receivables’ as such, but it was just a practical way to adjust other dues / fund movement for other purposes.”


Partijen hebben geen bezwaren aangevoerd tegen de feiten die – als hiervoor weergegeven – door de rechtbank zijn vastgesteld. Ook het Hof zal van deze feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2.1.

In de assignmentovereenkomst is [H] (hierna: [H] ) als Assignee aangeduid en in die overeenkomst is voorts, zulks in aanvulling op hetgeen is vermeld in onderdeel 3 van de uitspraak van de rechtbank, het volgende vermeld:

“1. DEFINITIONS AND INTERPRETATION
1.1 Definitions
(…)
“Amount(s) Due” means all amounts due and payable by the Borrowers to the Assignor as more particular set out in Schedule I hereto.
(…)
“Borrower” means a Person who owes money to the Assignor as more particularly set out in Schedule I hereto, and who is liable to pay the Amounts Due as appearing against his name to the Assignor, and “Borrowers” shall mean all such persons collectively.
(…)

“Payment Date” means date/s as may be agreed between the Parties in writing, being the date on which the Purchase Consideration shall become due and payable to the Assignor by the Assignee.

(…)
“Purchase Consideration” means USD 61,305,694 being the value of the Assigned Amounts.
(…)
2. ASSIGNMENT
(…)
2.2 Payment of the Purchase Consideration
The Assignee shall pay to the Assignor the Purchase Consideration or the Balance Payment Consideration, as the case may be, on or before the Payment Date in accordance with the provision of this Agreement.”

2.2.2.

In het in de assignmentovereenkomst vermelde Schedule I is [D] (hierna: [D] ) als ‘Borrowers’ aangeduid en is vermeld dat de ‘Assigned Amounts’ US $ 61.305.694 bedragen.

2.3.1.

In de pleitnota van belanghebbende in hoger beroep is het volgende structuurschema opgenomen:

2.3.2.

Op of na 3 februari 2017 heeft [H] de aandelen in [D] verkocht en overgedragen aan [L] .

2.4.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“Op de vraag of [H] de topmaatschappij is, antwoord ik dat de aandelen in [H] worden gehouden door een aantal families uit India en investeerders. Zij zijn de uiteindelijke aandeelhouders. (…) Het Hof vraagt mij naar de vordering van belanghebbende op [H] [griffier: bladzijde 2, punt 7] en of deze wel in geschil is; deze vordering is eveneens in geschil omdat de inspecteur ook bij die vordering de rente heeft geïmputeerd.
(…)
Het Hof vraagt mij of er schulden zijn ontstaan op het moment van verkoop van de deelnemingen. Er is een koopsom bepaald voor de overdracht van de deelnemingen, dat is geen schijn. Op de vraag van het Hof wat is overeengekomen over de betaling antwoord ik dat er niets is overeengekomen. Het is lastig uit te leggen vanwege het verschil tussen fiscaal en commercieel. Het voorwerp van de uitdeling is de waarde van de onderneming, ofwel de deelneming of de koopsom die niet betaald is. Ik kan niet een goed antwoord geven op de vraag wat er is afgesproken over de betaling van de koopsom bij verkoop van de deelnemingen. Er is een koopsom bepaald en dat suggereert een terugbetaling, maar op dat moment was het voor partijen duidelijk dat er nooit iets betaald zou worden. (…) Ik kan enkel redeneren vanuit de eindsituatie. Die situatie is als volgt; partijen hebben niet beoogd een terugbetaling te verrichten, daar zijn geen afspraken over gemaakt. Het Hof vraagt mij naar de bancaire beperkingen tot het doen van de terugbetaling van € 1,8 miljoen en de uitkering zoals overeengekomen in de overeenkomst van 28 februari 2017, maar daar heb ik geen antwoord op.”


2.5.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur onder meer het volgende verklaard:


“Ten aanzien van de tweede vordering is het ook mij onduidelijk geweest of belanghebbende dat in geschil bracht. Ik kan wel zeggen dat wij een ander standpunt daarover hebben dan belanghebbende, in die zin dat wij het niet eens zijn met de stelling van belanghebbende dat sprake is van een schijnlening. De tweede vordering zien wij als een vordering met een verplichting tot terugbetaling. Dat hebben wij niet uitgebreid beoordeeld omdat het niet in geschil is. Belanghebbende brengt het laat in geschil, maar in het derde verweerschrift [griffier: verweerschrift in de zaak met kenmerk 23/00490] hebben wij deze stelling van belanghebbende behandeld.
(…)
Het Hof vraagt of dividendbelasting is ingehouden, maar op het moment van de overdracht van de eerste vordering was de coöperatie niet belastingplichtig voor de dividendbelasting. Inmiddels is de wetgeving veranderd en aangescherpt.

(…)

De aangifte is gedaan in functionele valuta, ons systeem rekent dat om naar een belastingschuld in euro’s.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is de vraag of de verkoop door [A] (hierna: [A] ) van drie deelnemingen aan haar zustervennootschap [D] heeft geleid tot vorderingen op [D] die tot aan de in onderdeel 3 van de uitspraak van de rechtbank vermelde assignmentovereenkomst tot het vermogen van [A] hebben behoord.

3.2.

Voorts is in geschil of de assignmentovereenkomst heeft geleid tot een vordering van [A] op [H] die tot 28 februari 2017 tot het vermogen van [A] heeft behoord.

3.3.

Als moet worden geoordeeld dat de onder 3.1 en 3.2 vermelde vragen bevestigend moeten worden beantwoord, dan is tussen partijen niet in geschil dat de ter zake van deze vorderingen door de inspecteur aangebrachte rentebijtellingen terecht zijn.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

7 Beslissing