Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1711, 23/484
Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1711, 23/484
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 april 2024
- Datum publicatie
- 26 juni 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:6798, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/484
- Relevante informatie
- Art. 10ea Uitv besl LB, Art. 31a Wet LB
Inhoudsindicatie
Belanghebbende kan zich voor de in geschil zijnde (aanvullende) reiskostenvergoedingen niet beroepen op de goedkeuring uit het Besluit noodmaatregelen coronacrisis. Belanghebbende heeft redelijkerwijs niet kunnen menen dat de ná 12 maart 2020 toegekende reiskostenvergoedingen voor werknemers die niet tenminste 128 dagen naar hun werk reizen, ook onder de goedkeuring vielen.
Uitspraak
kenmerk 23/484
23 april 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Gemeente [X], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.J. van Ginhoven)
tegen de uitspraak van 24 april 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3133 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het tijdvak juni 2021 op aangifte een bedrag van € 402.661 aan eindheffing in de loonheffing afgedragen.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de afdracht eindheffing gedeeltelijk gegrond verklaard en de verschuldigde afdracht eindheffing verminderd tot € 305.304.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 april 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, uitsluitend voor zover daarin geen proceskostenvergoeding is toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.042,40, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 11 maart 2024 een nader stuk ingediend en de inspecteur heeft daarop in een nader stuk van 15 maart 2024 gereageerd. Beide partijen hebben vóór de zitting een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is een gemeente. In de cao gemeenten 2020 (de Cao) is bepaald dat de werknemer recht heeft op een Individueel Keuze Budget (IKB). Het IKB is een bedrag per maand dat de werknemer kan besteden voor nader genoemde doelen. Deze zijn vermeld in artikel 4.3, lid 1, van de Cao, dat als volgt luidt:
“De werknemer kan het IKB besteden aan:
a. het kopen van bovenwettelijke vakantie-uren tot een maximum van 144 uur per kalenderjaar bij een voltijddienstverband;
b. extra inkomen door uitbetaling van het IBK tot maximaal het bedrag dat hij op dat moment heeft opgebouwd; en
c. het betalen van een opleiding, als de werkgever die opleiding, al dan niet deels, niet vergoedt en het volgens de regels van de Belastingdienst mogelijk is dit belastingvrij te doen.”
In lid 2 van artikel 4.3 is bepaald dat de werkgever aan het IKB doelen kan toevoegen. Eiseres heeft op grond hiervan de uitruil van reiskosten als doel toegevoegd.
2. Artikel 4.4 van de Cao luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“1. De werknemer kan elke maand een keuze maken om het IKB te besteden. Hij heeft voor
deze keuze geen toestemming nodig.
2. De werkgever wijst voor elke maand een uiterste datum aan waarop de werknemer zijn
keuze kenbaar moet maken.
3. De werknemer kan er ook voor kiezen het IKB in een maand niet of gedeeltelijk te
besteden. Dat niet bestede IKB wordt gereserveerd. De werknemer kan dat op een later
moment in het lopende kalenderjaar besteden.
4. De werkgever betaalt het IKB dat aan het eind van het kalenderjaar niet is besteed uit bij
de salarisbetaling van december.
5. De werknemer kan alleen opgebouwd IKB besteden en zijn bestedingskeuze kan alleen
betrekking hebben op hetzelfde kalenderjaar.”
3. Werknemers van eiseres komen voor de volgende vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer in aanmerking:
- binnen een afstand van tien kilometer: de werknemer krijgt geen vaste maandelijkse reiskostenvergoeding. De werknemer kan op elk moment IKB inzetten voor een onbelaste reiskostenvergoeding op basis van de 214-dagenregeling;
- afstand van tien kilometer of meer: de werknemer ontvangt een vaste maandelijkse reiskostenvergoeding - afhankelijk van de afstand - tussen de € 48,75 en € 97,50 per maand op basis van vier dagen per week. De werknemer kan op elk moment IKB inzetten voor een aanvullende onbelaste reiskostenvergoeding tot € 0,19 per kilometer. Deze vaste aanvullende vergoeding wordt berekend op basis van de 214-dagenregeling.
4. Maandelijks wordt vanuit het salarisprogramma van eiseres voor alle werknemers individueel het bedrag van de aan die maand toe te rekenen belastingvrije (aanvullende) vaste reiskostenvergoeding als onderdeel van het IKB apart geadministreerd. Werknemers kunnen tot en met 30 november van ieder jaar het bedrag van de belastingvrije (aanvullende) reiskostenvergoeding laten uitbetalen. Zij moeten kun keuze kenbaar maken middels het plaatsen van een vinkje in het systeem van [naam] , een HR-portaal.
5. Vanaf 12 maart 2020 gaat Nederland in gedeeltelijke lockdown.
6. In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 14 april 2020 (Stcrt. 2020, 22293) (Besluit noodmaatregelen coronacrisis) is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“4.2 Ongewijzigd doorlopen vaste reiskostenvergoeding
Voor reiskosten met een vast en gelijkmatig karakter bestaat de mogelijkheid een vaste onbelaste vergoeding af te spreken, bijvoorbeeld voor het woon-werktraject (zie onderdeel 4 van het besluit van 20 maart 2015, nr. BLKB2015/0188M (Stcrt. 2015, 8385)). Voor veel werknemers leiden de maatregelen rondom de coronacrisis wat betreft de kosten van vervoer tot een verandering van hun reispatroon. Die verandering kan meebrengen dat een werkgever de vaste reiskostenvergoeding moet aanpassen of geheel of gedeeltelijk tot het loon moet rekenen. Dit vind ik in deze bijzondere omstandigheden niet doelmatig en ongewenst. Daarom keur ik voor zoveel nodig het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur voor zoveel nodig goed dat een werkgever gedurende de werking van dit besluit voor een vaste reiskostenvergoeding geen gevolgen verbindt aan een wijziging in het reispatroon van een werknemer. De werkgever kan deze goedkeuring ook toepassen voor een vaste reiskostenvergoeding met nacalculatie. Dit betekent dat de werkgever voor deze periode mag blijven uitgaan van de aangenomen feiten waar de vergoeding op gebaseerd is.
(…)
11 Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 12 maart 2020 met dien verstande dat onderdeel 2 terugwerkt tot 1 april 2020 en onderdeel 3 terugwerkt tot 23 maart 2020.”
7. In enkele daaropvolgende besluiten, waaronder het Besluit noodmaatregelen coronacrisis van 6 mei 2020 (Stcrt. 2020, 26066), blijft deze tekst ongewijzigd (afgezien van een andere nummering). Bij besluit van 16 juni 2020 (Stcrt. 2020, 33211) is het besluit van 6 mei 2020 ingetrokken en is het volgende opgenomen over onder meer de vaste reiskosten:
“Dit besluit is een actualisatie van het besluit van 6 mei 2020 (…). Ten opzichte van het vorige besluit zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:
(…)
Daarnaast is de goedkeuring voor een vaste reiskostenvergoeding (zie onderdeel 6.2) verduidelijkt en uitgebreid tot andere vaste vergoedingen (…)
Vaste reiskostenvergoeding en andere vaste vergoedingen
Vaste reiskostenvergoeding
Voor reiskosten met een vast en gelijkmatig karakter bestaat de mogelijkheid een vaste onbelaste vergoeding af te spreken, bijvoorbeeld voor het woon-werktraject (zie onderdeel 4 van het besluit van 20 maart 2015, nr. BLKB2015/0188M (Stcrt. 2015, 8385)). Voor veel werknemers leiden de maatregelen rondom de coronacrisis wat betreft de kosten van vervoer tot een verandering van hun reispatroon. Die verandering kan meebrengen dat een werkgever de vaste reiskostenvergoeding moet aanpassen of geheel of gedeeltelijk tot het loon moet rekenen. Dit vind ik in deze bijzondere omstandigheden niet doelmatig en ongewenst. Daarom keur ik voor zoveel nodig het volgende goed.
Goedkeuring 1
Ik keur voor zoveel nodig goed dat een werkgever gedurende de werking van dit besluit voor een vaste reiskostenvergoeding geen gevolgen verbindt aan een wijziging in het reispatroon van een werknemer. De werkgever kan deze goedkeuring ook toepassen voor een vaste reiskostenvergoeding met nacalculatie. Dit betekent dat de werkgever voor deze periode mag blijven uitgaan van de aangenomen feiten waar de vergoeding op gebaseerd is.
Andere vaste vergoedingen
Voor andere vaste vergoedingen kunnen de maatregelen rondom de coronacrisis zonder nadere maatregel overeenkomstige gevolgen hebben. Dit vind ik in deze bijzondere omstandigheden ook niet doelmatig en ongewenst. Daarom keur ik voor zoveel nodig het volgende goed.
Goedkeuring 2
Ik keur voor zoveel nodig goed dat een werkgever gedurende de werking van dit besluit ook andere vaste vergoedingen ongewijzigd voortzet en daarvoor blijft uitgaan van de aangenomen feiten waar de vergoeding op gebaseerd is
Toelichting
Deze goedkeuringen gelden niet voor een vergoeding voor extraterritoriale kosten volgens de bewijsregel als bedoeld in artikel 10ea van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Deze goedkeuringen zien alleen op vaste vergoedingen waarop de werknemer uiterlijk op 12 maart 2020 een onvoorwaardelijk recht kreeg.
Voorbeeld
Als een recht op een vaste reiskostenvergoeding afhankelijk was van een keuze van de werknemer (bijvoorbeeld bij een cafetariasysteem) moet deze zijn keuze uiterlijk op 12 maart 2020 hebben gemaakt.”
Verder is in onderdeel 14 van het besluit het volgende over de inwerkingtreding opgenomen:
“Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 12 maart 2020 (…)”.
8. Op 30 september 2020 heeft de Belastingdienst het webinar ‘Coronavirus fiscale maatregelen en de gevolgen’ georganiseerd. Op 8 december 2020 heeft de Belastingdienst op het Forum Salaris een aantal vragen van deelnemers over de uitruil van reiskosten beantwoord. Enkele van die vragen en antwoorden luiden als volgt:
“1. Een werknemer krijg een vaste reiskostenvergoeding van € 0,08 per kilometer op basis van de 214-dagenregeling. Hij werkt sinds de coronamaatregelen vanuit huis. In december 2020 geeft de werknemer aan dat hij het individueel keuzebudget (IKB) wil inzetten voor een aanvullende reiskostenvergoeding. Kan de werkgever onbelast uitruilen tot € 0,19 per kilometer op basis van de 214-dagenregeling?
De werkgever mag de goedkeuring uit het besluit alleen toepassen als de werknemer zijn keuze vóór 13 maart heeft gemaakt.
In dit geval geldt de goedkeuring uit het besluit niet.
De werknemer mag alleen uitruilen op basis van 214 dagen als aan het einde van het jaar blijkt dat hij in 2020 meer dan 128 dagen werkelijk heeft gereisd. Heeft hij minder dan 128 dagen gereisd, dan mogen alleen de werkelijke reisdagen uitgeruild worden.
2. Werknemers kunnen meerdere keren per jaar uitruilen. In het salarissysteem moet de werknemer de keuze iedere keer opnieuw maken. Mag een werknemer het hele jaar onbelast uitruilen tot € 0,19 per kilometer als hij al 2 maanden heeft uitgeruild vóór 13 maart 2020?
Nee. De werkgever mag de goedkeuring voor uitruil uit het besluit alleen toepassen voor de keuzes die de werknemer vóór 13 maart 2020 heeft doorgegeven. Omdat de werknemer meerdere keren per jaar de keuze moet maken, geldt de goedkeuring niet voor de keuzes die hij na deze datum doorgeeft.
3. Een werknemer heeft vóór 13 maart 2020 digitaal doorgegeven dat ze wil uitruilen tot € 0,19 per kilometer. Ze heeft nog niet aangegeven of ze de uitruil maandelijks wil toepassen of aan het einde van het jaar. Kan de werkgever de goedkeuring uit het besluit toepassen?
Ja. Het besluit ziet op reiskostenvergoedingen waarop de werknemer een onvoorwaardelijk recht had vóór 13 maart 2020. Dit geldt als de werkgever en werknemer vóór die datum zijn overeengekomen dat de werknemer zijn IKB in 2020 gaat uitruilen tegen een onbelaste reiskostenvergoeding. De werkgever is in dat geval op 13 maart 2020 verplicht tot de uitruil. Alleen het moment van uitruilen stond nog niet vast.”
9. In 2020 hebben 808 werknemers via het IKB een (aanvullende) vaste reiskostenvergoeding uitgeruild. Het gaat om bedrag van in totaal € 663.459,10. De onderverdeling is als volgt:
- 101 werknemers hebben vóór 13 maart 2020 een vinkje in het systeem van [naam] gezet om een (aanvullende) reiskostenvergoeding uit te ruilen. Voor dit bedrag (€ 73.243,30) heeft eiseres een gerichte vrijstelling toegepast.
- Voor een bedrag van € 44.032,44 heeft eiseres een gerichte vrijstelling toegepast, omdat dit ziet op de uitruil van de werkelijke reisdagen voor het jaar 2020.
- Voor een bedrag van € 42.856,99 heeft eiseres een gerichte vrijstelling toegepast, omdat dit ziet op een groep werknemers die voldoet aan de 214-dagenregeling.
- Het restant van € 503.326,37 heeft eiseres ten laste van de vrije ruimte gebracht.
10. Eiseres heeft een bedrag van € 402.661 afgedragen (80% van het hiervoor vermelde bedrag van € 503.326,37) in verband met overschrijding van de vrije ruimte van het jaar 2020 (eindheffing). Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is verweerder daaraan gedeeltelijk tegemoetgekomen. Verweerder heeft aanvullend een gerichte vrijstelling van € 121.696 in aanmerking genomen en de verschuldigde eindheffing verminderd met € 97.357.”
Desgevraagd ter zitting van het Hof hebben partijen bevestigd dat het Hof van de hiervoor vermelde feiten uit kan gaan.