Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:179, 23/631
Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:179, 23/631
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 januari 2024
- Datum publicatie
- 7 februari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:4875, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/631
- Relevante informatie
- Art. 10ea Uitv besl LB, Art. 10e Uitv besl LB, Art. 31a Wet LB
Inhoudsindicatie
30%-regeling; ingekomen werknemer. Niet meer in geschil is dat belanghebbende niet uit een ander land is aangeworven omdat belanghebbende al in Nederland werkzaam was. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
kenmerk 23/631
23 januari 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 25 mei 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/1787 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: F. Krabbendam (Borrie Belastingadviseurs B.V.),
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende en [A] B.V. hebben verzocht om toepassing van de bewijsregel van artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: de 30%-regeling).
Bij beschikking van 20 juli 2021 heeft de inspecteur het verzoek om toepassing van de 30%-regeling afgewezen.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2022 afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 25 mei 2023 als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar en de afwijzende beschikking van 20 juli 2021;
- -
-
wijst het verzoek om toepassing van de 30%-regeling toe;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder (Hof: de inspecteur) in de proceskosten van eiseres (Hof: belanghebbende) tot een bedrag van € 1.674, en
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 juni 2023. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiseres is geboren op 11 oktober 1979 te [Z] en heeft de Indiase nationaliteit. Zij is op 4 september 2019 naar Nederland verhuisd om een opleiding (Master of Business Administration) te volgen aan [B] en heeft in verband daarmee een verblijfstitel voor bepaalde tijd in Nederland verkregen. Eiseres staat sinds 9 september 2019 onafgebroken ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
2. Tijdens haar opleiding heeft eiseres twee maanden gewerkt bij [C] B.V. en verdiende zij een fiscaal loon van € 1.100.
3. Op 4 september 2020 is eiseres afgestudeerd en verblijft zij in Nederland op basis van een verblijfsvergunning voor afgestudeerden voor bepaalde tijd (tijdelijk visum zoekjaar afgestudeerden).
4. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van 17 maart 2021 van [D] , Managing Director van [A] (hierna ook: [A] ). Hierin staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Dit schrijven is om u te informeren over de tijdslijnen inzake het wervingsproces van [eiseres], die momenteel in dienst is bij [A] in de rol van Customer Program Specialist.
Het inleidende gesprek met de heer [D] , Managing Director [A] , vond plaats op 23 juli 2020. [Eiseres] studeerde af op 4 september 2020 en had contact met het bedrijf. Er is een volgen[d] gesprek gevoerd op 6 november 2020 met de heer [E] , Head of Airfreight, [A] om te praten over een concrete functie. De laatste interviewronde vond plaats op 11 november 2020 met de heer [F] , Head of Airfreight Export, [A] .
We hebben toen reeds besloten haar een contract aan te bieden echter, vanwege onvoorziene interne omstandigheden, hebben wij dit uitgesteld naar 18 december 2020. Aanvangsdatum op basis van de aanbieding was gepland op 1 februari 2021, maar na heroverweging van de vereiste[n] van de functie, hebben we besloten haar reeds op 18 januari 2021 officieel in dienst te nemen. [Eiseres] is in dienst getreden op basis van een zoekjaar visum.
[A] heeft, via [G] , op 11 maart 2021 een verblijfvergunning aangevraagd bij de IND, wij wachten op de uitkomst van deze aanvraag, naar verwachting te ontvangen op 25 maart 2021.”
5. Tot de gedingstukken behoort een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen eiseres en [H] B.V. van 9 november 2020. Volgens de overeenkomst treedt eiseres met ingang van 10 november in dienst bij [H] B.V. en eindigt deze op 29 januari 2021. In de arbeidsovereenkomst met [H] B.V. staat voorts vermeld dat eiseres in dienst treedt voor een deeltijd dienstverband voor minimaal 16 uren per week en maximaal 24 uren per week. Ze wordt als vakkracht ingedeeld en ontvangt een loon van € 1.400 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag. Eiseres werkt van 10 november 2020 tot en met 15 januari 2021 bij [H] B.V., dus afgerond twee maanden. In 2020 verdient eiseres bij [H] B.V. een fiscaal loon van € 2.584 en in 2021 € 765.
6. Eiseres heeft op 13 november 2020 een bericht ontvangen van [A] . In dit bericht staat het volgende vermeld:
“Hi [eiseres] I am working on my internal actions, the necessary approvals etc have been requestedI will work on a job offer for you, so we can start that process as well.
Let me know if you have any additional questions or remarks at this stage.
(…).”
7. De schriftelijke aanbieding (“Job offer”) van [A] voor de positie van Customer Program Specialist met dagtekening 1 december 2020 heeft eiseres per e-mail op 11 december 2020 ontvangen. In de Job offer staan kort de arbeidsvoorwaarden opgesomd voor de positie van eiseres als Customer Program Specialist bij [A] . In het slot van het Job offer staat “We would be delighted if you make the decision to join our team.”. In de begeleidende e-mail staat het volgende:
“Dear [eiseres],
Hope you are keeping well. As promised, please find attached our Job Offer for the Customer Program Specialist position. We have worked with a start date of Feb 1st but that is flexible, pending the VISA / Work Permit. As mentioned in the letter, we would be delighted to have you on our team. (…).”
8. Op 14 december 2020 heeft eiseres hierop per e-mail gereageerd:
“(...) Thank you for this offer. I like it and am delighted to be a part of this ‘Ace’ Team. I look forward to my first day at work. (…).”
9. Op 17 december 2020 heeft eiseres de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [A] getekend. Op 18 januari 2021 is eiseres begonnen bij [A] .
10. Op 26 maart 2021 is door eiseres en [A] een gezamenlijk verzoek gedaan om toepassing van de 30%-regeling.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
In het op 26 maart 2021 gedane verzoek (zie onder 10 van de rechtsbankuitspraak) om toepassing van de 30%-regeling is als datum indiensttreding 18 januari 2021 vermeld en als datum van ondertekening van de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [A] 12 januari 2021.
Bij het hoger beroep heeft de inspecteur werkafspraken overgelegd die zien op de vraag wanneer sprake is van werkzaam zijn in Nederland en wanneer sprake is van een stage in het kader van de studie of opleiding.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep tussen partijen in geschil of het verzoek om toepassing van de 30%-regeling terecht door de inspecteur is afgewezen. Daarbij spitst het geschil zich in hoger beroep toe op de vraag of belanghebbende zich in rechte kan beroepen op het gelijkheidsbeginsel.
Beide partijen onderschrijven het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende niet voldoet aan de vereisten binnen het juridisch kader om te worden aangemerkt als ingekomen werknemer.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.