Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:180, 22/179

Gerechtshof Amsterdam, 02-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:180, 22/179

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 januari 2024
Datum publicatie
24 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:180
Zaaknummer
22/179
Relevante informatie
Art. 8:108 Awb, Art. 8:41 Awb, Art. 8:26 Awb, Art. 22 WOZ

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk. Griffierecht op (laatste) nota na afwijzing beroep op betalingsonmacht niet volledig betaald. Artikel 8:108 juncto 8:41, lid 6, Awb.

HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:879.

Uitspraak

kenmerk 22/179

2 januari 2024

uitspraak van de dertiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)

tegen de uitspraak van 11 maart 2022 in de zaak met kenmerk AMS 20/6958 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 30 april 2020 op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de WOZ-waarde van de onroerende zaken aan het adres [A-straat] 26A, [A-straat] 26C, [A-straat] 26D, [A-straat] 26E en [A-straat] 26F te [Z] voor het kalenderjaar 2020 naar waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op respectievelijk € 806.000, € 801.000, € 896.000, € 891.000 en € 898.000. In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2020 bekendgemaakt.

1.2.

Het tegen de hiervoor vermelde beschikkingen gemaakte bezwaar, dat door de heffingsambtenaar is ontvangen op 13 mei 2020, is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 23 november 2020, gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 16 maart 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Met dagtekening 8 november 2023 heeft belanghebbende een aanvullend stuk (door hem omschreven als een “pinpoint brief”) ingediend. Daarnaast zijn op 10 en 11 december 2023 diverse stukken van belanghebbende ingekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

Bij aangetekende brief van 2 juni 2022 heeft de griffier van het Hof aan de gemachtigde van belanghebbende een nota verstuurd, onder vermelding van ‘Betalingskenmerk [# 1] ’ en ‘Kenmerk van uw zaak: BK-AMS 22/00179 [X] B.V. vs Gemeente [Z] ”. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“U heeft een hogerberoepschrift ingediend. In verband hiermee is griffierecht

verschuldigd.

Het in deze zaak gedane beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht is

afgewezen, daarom krijgt u hierbij nogmaals een nota. Het nog te betalen

bedrag is € 548,00.

Ik deel u nu mee dat het verschuldigde bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van

verzending van de nota moet zijn bijgeschreven op rekening:

[rekeningnummer] , ten name van Ministerie van Justitie en

Veiligheid, Griffie LDCR onder vermelding van het betalingskenmerk

[# 1] .

Er wordt u geen betalingsherinnering meer gestuurd.

(…)

Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven kan het (hoger)

beroep niet ontvankelijk worden verklaard, dat wil zeggen dat het (hoger)

beroep niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.”

2.2.

Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde onder meer verklaard:

“U houdt mij voor dat er onvoldoende griffierecht is betaald, namelijk € 48 in plaats van € 548.

Het gaat hier om dezelfde klant. Ik heb mijn financiële administratie omhoog gehaald.

Ik overleg aan u een nota van 17 april 2022 van € 548 met betalingskenmerk [# 2] waarop op 16 mei 2022 € 50 is betaald. Daarnaast overleg ik aan u een nota van 2 juni 2022 met betalingskenmerk [# 1] van € 548. Daarop heb ik op 30 juni 2022 € 48 betaald.

Als er te weinig betaald wordt, krijg ik een herinneringsnota. Ik heb hiervan voorbeelden overgelegd. De inhoud daarvan luidt dat ik een aanvullend bedrag moet bijbetalen. Dit noem ik herstel verzuim. In deze zaak heb ik dat niet gehad. Dan verwachtte ik een herstelverzuimbriefje. Ik bied aan om het nu te betalen/over te maken. De ene keer maakt het Hof een vergissing, de andere keer ik. Mijn cliënt wil dat deze zaak inhoudelijk behandeld wordt, het gaat over grote belangen. Andere hoven doen dat wel. Uw Hof moet dan wel het adres van het pand opnemen in de nota/herstelverzuimbrief. Dat is makkelijker voor mij.

Ik doe een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Ik doe ook een beroep op de goede procesorde, de grondwet en internationale verdragen na WO II.

Ik wil een terme de grâce. De nota van 2 juni 2022 is dit niet. Hierin staat: “Er wordt u geen herinnering meer gestuurd”. Andere belanghebbenden krijgen wel een herinnering, er is sprake van discriminatie.”

2.3.

Op 19 mei 2022 is een bedrag van € 50, betaald op de nota met betalingskenmerk [# 2] , retour gestort op de rekening van de gemachtigde.

3 Geschil in hoger beroep

Allereerst zal het Hof de vraag beantwoorden of belanghebbende ontvangen kan worden in haar hoger beroep. Indien belanghebbende ontvankelijk is, is aan de orde of de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing