Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1918, 22/370 t/m 22/372
Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1918, 22/370 t/m 22/372
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 mei 2024
- Datum publicatie
- 17 juli 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:3889, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/370 t/m 22/372
- Relevante informatie
- Art. 28 Wet Vpb 1969, Art. 8b Wet Vpb 1969, Art. 3.8 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aanslagen Vpb 2015/2016 en 2017. fbi-regime, vereiste aangifte, pleitbaar standpunt, statutaire doelomschrijving, onzakelijke aandeelhouderslening, vertrouwensbeginsel.
Hoger beroep inspecteur gegrond. Geen fbi-regime, lagere rente op AHL.
Op 8 mei 2024 hersteluitspraak in verband met pkv (€ 1.312,50).
Uitspraak
kenmerken 22/370 t/m 22/372
7 mei 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 26 april 2022 in de zaken met kenmerken HAA 21/3367 en
HAA 21/3368 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank)
en op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: drs. H.C. Reinoud en mr. R.J.P. Meuwissen; Dentons Europe LLP)
tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak met kenmerk HAA 21/3367
in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het boekjaar 2015/2016 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 1.155.072. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 67.501.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 1.118.542. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 46.026. Impliciet is een verliesvaststellingsbeschikking van nihil gegeven.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 mei 2021 heeft de inspecteur de bezwaren tegen beide aanslagen ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft de rechtbank als volgt op de beroepen beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
bepaalt dat de aanslag vennootschapsbelasting 2015/2016 verminderd wordt tot een naar belastbare winst van € 645.827 en bepaalt dat de beschikking belastingrente 2015/2016 dienovereenkomstig verminderd wordt;
- -
-
vermindert het op de aanslag vennootschapsbelasting 2017 te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting tot nihil en bepaalt dat de beschikking belastingrente 2017 dienovereenkomstig verminderd wordt;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 771;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank met kenmerken HAA 21/3367 en
HAA 21/3368 door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
1 juni 2022 en op 30 september 2022 nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank met kenmerk HAA 21/3367 door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 juni 2022 en op 29 september 2022 nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Met dagtekeningen van 24 april, 4, 17, 22, 26 en 30 mei 2023 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. De inspecteur heeft nadere stukken ingediend op 11 mei 2023.
Op 17 mei 2023 heeft belanghebbende een verzoek om verdaging ingediend, dat bij e-mail van diezelfde datum door het Hof is afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Tijdens deze zitting zijn de onderhavige hoger beroepen gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen met kenmerken 22/358 tot en met 22/361 inzake [bedrijf 1] B.V, kenmerken 22/363 tot en met 22/365 inzake [bedrijf 2] B.V. en kenmerken 22/366 tot en met 22/369 inzake [bedrijf 3] B.V. Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het Hof van belanghebbende nog stukken ontvangen, op 19 juni 2023 en 20 maart 2024. Voor zover in deze stukken verzoeken aan het Hof zijn begrepen, heeft belanghebbende geen redenen aangevoerd waarom zij die verzoeken niet eerder, uiterlijk ter zitting van het Hof heeft kunnen doen. Het Hof heeft in deze verzoeken en ook overigens in deze na sluiting van de zitting toegezonden stukken geen aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen. In reactie op voormelde brieven van respectievelijk 19 juni 2023 en 20 maart 2024 heeft het Hof belanghebbende schriftelijk op respectievelijk 21 juni 2023 en 22 maart 2024 bericht over de afwijzing van haar verzoeken.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is op 12 mei 2015 opgericht. Het statutaire doel van eiseres is in artikel 2 van de oprichtingsakte als volgt beschreven:
“De vennootschap heeft ten doel:
-
het verkrijgen, vervreemden, beheren en exploiteren van onroerende en roerende zak[en] en beperkte rechten daarop, alsmede van vermogensrechten;
-
het stellen van zekerheid voor een schuld van en het zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbinden of zich sterk maken voor een dochtermaatschappij, een rechtspersoon, waarin de vennootschap een deelneming heeft, een vennootschap of onderneming waarmee zij in een groep verbonden is of enig ander;
-
het oprichten van, het deelnemen in, het samenwerken met, het voeren van bestuur over, het verlenen van diensten aan en het financieren van andere ondernemingen en rechtspersonen;
-
het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”
2. Bij akte van statutenwijziging van 27 juni 2016 is artikel 2 van de statuten gewijzigd, en luidt deze bepaling als volgt:
“De vennootschap heeft ten doel:
1. het investeren in het kantoorgebouw met land en toebehoren, gevestigd te [plaats 1]
[plaats 1] , [kantoorpand] , ingeschreven in het kadaster als gemeente [plaats 1] , [sectie] , nummers:
- [# 1] , grootte van ongeveer acht centiare;
- [# 2] , grootte van ongeveer negentwintig are en vijfenveertig centiare;
- [# 3] , grootte van ongeveer drieënzeventig are en vijfendertig centiare.
2. het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”
3. Het eerste boekjaar van eiseres loopt van 12 mei 2015 tot en met 31 december 2016 en nadien is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.
4. De in de aangiften Vpb vermelde aandeelhouders van eiseres zijn:
- -
-
[naam 1] Ltd. 49%;
- -
-
[naam 2] Ltd. 10,89%;
- -
-
[naam 3] Ltd. 36,75%;
- -
-
[naam 4] Ltd. 1,36%;
- -
-
[naam 5] 2%;
- -
-
[naam 6] 0%.
Alle aandeelhouders wonen of zijn gevestigd in Israël. [naam 7] Ltd. is de aandeelhouder van [naam 2] Ltd., [naam 3] Ltd. en [naam 4] Ltd..
5. Eiseres heeft op 4 januari 2016 een koopovereenkomst getekend met betrekking tot een kantoorpand (hierna: [kantoorpand] ) aan [locatie ] . De overeengekomen koopsom bedraagt € 29.000.000, kosten koper.
6. [kantoorpand] was bij aankoop volledig verhuurd aan vier huurders:
a. [bedrijf 4] BV huurt 3.538 m2 en 126 parkeerplaatsen tegen een ingangshuur van
€ 732.987, ingaande 12 april 2012 met een looptijd van 10 jaar en een optie tot 5 jaar verlenging.
b. [bedrijf 5] NV huurt 4.186 m2 en 149 parkeerplaatsen tegen een ingangshuur van € 871.441, ingaande 12 april 2012 met een looptijd van 10 jaar en een optie tot 5 jaar verlenging.
c. [bedrijf 6] huurt 1.643 m2 en 58 parkeerplaatsen tegen een ingangshuur van € 337.660, ingaande 1 mei 2012 met een looptijd van 10 jaar en een optie tot 5 jaar verlenging.
d. [bedrijf 7] huurt 2.524 m2 en 90 parkeerplaatsen tegen een ingangshuur van € 519.630, ingaande 1 november 2012 met een looptijd van 10 jaar en zes maanden en een optie tot 5 jaar verlenging.
7. De koopsom van [kantoorpand] en de bijkomende kosten zijn gefinancierd met het door eiseres bijeengebrachte eigen vermogen van € 12.500.100, alsmede met door de aandeelhouders verstrekte leningen voor een bedrag van € 18.750.000. [kantoorpand] is door eiseres inclusief de aankoopkosten op haar fiscale balans 2016 bij verkrijging geactiveerd voor € 31.265.966.
8. De aandeelhouders hebben ‘on behalf of the participating policies account’ de onder 7. bedoelde leningen verstrekt (vrijwel) naar rato van hun aandelenbelang in eiseres:
- -
-
[naam 1] Ltd. 49%
- -
-
[naam 2] Ltd. 11%;
- -
-
[naam 3] Ltd. 37%;
- -
-
[naam 4] Ltd. 1%;
- -
-
[naam 5] 1%;
- -
-
[naam 6] 1%.
De lening van [naam 6] is kort na oprichting van eiseres overgedragen aan [naam 5] en ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat alle op deze lening betaalde rente aan [naam 5] kan worden toegerekend.
9. De overeengekomen leningsvoorwaarden zijn als volgt:
- -
-
looptijd 15 jaar (tot 31 december 2030);
- -
-
rente 8% op jaarbasis, per kwartaal verschuldigd;
- -
-
geen tussentijdse aflossingsverplichting;
- -
-
de mogelijkheid om tussentijds boetevrij geheel of gedeeltelijk af te lossen;
- -
-
directe opeisbaarheid in het bijzonder in geval van faillissement;
- -
-
bij liquiditeitsproblemen de mogelijkheid rentebetalingen op te schorten;
- -
-
er zijn geen zekerheden verstrekt;
- -
-
geen convenanten zoals een ‘Loan to Value’-convenant;
- -
-
mogelijkheid de rechten op grond van de leningovereenkomst geheel of gedeeltelijk over te dragen;
- -
-
Nederlands recht van toepassing.
10. Op 16 december 2014 is voor onder meer [locatie ] ‘ [plaats 1] door [bedrijf 8] B.V. op verzoek van [naam 5] een debt raise proposal opgesteld met het oog op het verkrijgen van financiering voor dit kantoorgebouw, waarin [bedrijf 8] B.V. aangeeft dat voor senior leningen met een looptijd van 5 jaar bij een ‘Loan to Value’-ratio van 50% (zonder verplichting tot aflossing) er indicaties zijn dat extern[e] financiering kan worden verkregen tegen maximaal 3% rente, weliswaar onder voorwaarden.
11. [bedrijf 9] ( [bedrijf 9] ) heeft een Transfer Pricing Analysis gedaan op verzoek van eiseres ter onderbouwing van het rentepercentage van 8% op de aandeelhoudersleningen. Uitgaande van de ‘trade date’ 31 december 2015, een looptijd van 15 jaar en een credit rating BB+ zijn met de Bloomberg YAS-tool transacties in de markt voor publieke leningen (obligaties) geanalyseerd, onder meer wat betreft de ‘yield’ (rendement). [bedrijf 9] concludeert dat in de rendementen een range van 4.39% tot 14,26% (interquartile 5.85 – 8.53%) voor de leningen per 31 december 2015 van toepassing is waardoor het rentepercentage op de aandeelhoudersleningen van 8% binnen de arms’s length range valt. Een van de gevonden elf obligaties is door een vastgoedinvesteerder uitgegeven (rendement na ‘YAS-analyse’: 4,39%), de overige tien door banken.
12. Eiseres heeft geen leningen van derden aangetrokken.
13. Bij het aangaan van de aandeelhoudersleningen heeft eiseres blijkens een brief van 12 april 2018 van mr. drs. [naam 8] met bijlage gerekend met een ‘internal rate of return’ (IRR) van 9%.
14. [bedrijf 9] heeft op 5 juli 2016 namens eiseres een verzoek tot het sluiten van een Advance Tax Agreement ingediend bij het rulingteam van de belastingdienst Rotterdam. In dit verzoek wordt aangegeven dat [naam 3] Ltd. en [naam 1] Ltd. Israëlische pensioenfondsen beheren die investeren ten behoeve van de deelnemers in een pensioenregeling. Deze fondsen hebben, aldus [bedrijf 9] , geen rechtspersoonlijkheid naar Israëlisch recht, de voor de deelnemers in de pensioenregeling gehouden bezittingen zijn afgezonderd van de eigen bezittingen van de beheerders en deze beheerders kunnen geen rechten met betrekking tot deze bezittingen doen gelden. Verder wordt aangegeven dat onder Israëlisch recht genoemde entiteiten slechts de juridische eigendom van de bezittingen hebben, maar dat de ‘beneficial ownership’ bij de pensioengerechtigden ligt. In het rulingverzoek wordt geconcludeerd dat de gerechtigdheid die deze entiteiten hebben in het aandelenkapitaal van eiseres daarom moet worden toegerekend aan de betreffende pensioengerechtigden, en dat op grond daarvan ten minste 75% van de aandelen in eiseres worden gehouden door natuurlijke personen van wie niemand een belang van 5% of meer heeft.
15. Na een gehouden bespreking op 15 november 2017 is het vooroverleg tussen eiseres en het rulingteam van de Belastingdienst Rotterdam afgebroken.
16. De commerciële resultaten van eiseres in de jaren 2015/2016 en 2017 zijn volgens de opgemaakte en door [bedrijf 10] B.V. gecontroleerde jaarrekeningen als volgt (in €).
2015/2016 |
2017 |
|
Huurinkomsten |
2.576.323 |
2.616.965 |
Doorb. Servicekosten |
337.033 |
346.988 |
Af: Servicekosten |
- 337.033 |
- 346.988 |
Af: Bedrijfskosten |
- 98.478 |
- 89.507 |
Waardeverandering vastgoed |
- 720.966 |
95.000 |
Af: Admin kosten |
- 73.843 |
- 77.609 |
Af: Overige kosten |
- 109.693 |
- 201.593 |
Af: Rentelasten |
- 1.497.343 |
- 1.447.823 |
Nettowinst voor belastingen |
76.054 |
895.433 |
17. De fiscale resultaten van eiseres bedragen volgens de ingediende aangiften vennootschapsbelasting 2015/2016 – 2017 als volgt (in €).
2015/2016 |
2017 |
|
Opbrengsten |
2.913.356 |
2.963.953 |
Afschrijvingen |
- 795.038 |
- 801.627 |
Af: Externe kosten |
- 337.033 |
- 346.988 |
Af: Bedrijfskosten |
- 281.961 |
- 368.709 |
Af: Rentelasten |
- 1.483.074 |
- 1.440.175 |
Af: Overige fin. kst. |
- 14.268 |
- 7.648 |
Fiscale winst |
1.982 |
- 1.194 |
18. De fiscale vermogensopstellingen van eiseres zijn voor de betreffende jaren blijkens de aangiften vennootschapsbelasting 2015/2016 en 2017 als volgt:
2015/2016 |
2017 |
|
Boekwaarde |
||
Onroerend goed 31/12 |
30.470.928 |
29.669.301 |
Totaal activa 31/12 |
31.590.460 |
31.067.153 |
Fiscaal eigen vermogen |
12.502.082 |
12.500.888 |
Aandeelhd. leningen |
18.182.557 |
17.701.580 |
Kortlopende schulden |
905.821 |
864.685 |
Totaal schulden |
19.083.378 |
18.566.445 |
19. Het verschil tussen de boekwaarde van het onroerend goed en het totaal van de activa bestaat uit kortlopende vorderingen (zoals te ontvangen huur) en banktegoeden. De kortlopende schulden betreffen vooruitbetaalde huur, rente, te betalen btw en andere kortlopende schulden.
20. [bedrijf 11] heeft een Transfer Pricing Study, gedateerd 17 mei 2021, ten behoeve van eiseres verricht. Daarin is een Investerings Model opgenomen aan de hand waarvan met een zogenoemde Monte Carlo simulatie de verwachte IRR is berekend. In deze Study is onder meer het volgende vermeld:
“3.4 Summary and conclusion
The IRR analysis that was performed arrives at a weighted equity IRR of 11.9%. In line with economic rational, the equity IRR of the analysis lies above the interest rate of the shareholder loan of 8% and therefore supports the conditions of the loan under review. Based on the IRR analysis, the interest rate of the Loan under review of 8% is considered at arm’s length.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Ieder van de aandeelhouders in belanghebbende heeft een afzonderlijke overeenkomst van geldlening met belanghebbende gesloten; er zijn in totaal 7 overeenkomsten van geldlening gesloten alle gedateerd op 31 december 2015. In de aangiften van belanghebbende zijn 5 crediteuren opgegeven: volgens belanghebbende heeft crediteur [naam 6] zijn belang overgedragen aan [naam 5] , en daarnaast zijn 2 leningen aangegaan met [naam 2] Ltd. In al deze overeenkomsten zijn dezelfde voorwaarden opgenomen waaronder de geldleningen zijn verstrekt.
In het beroepschrift in eerste aanleg, meer specifiek in de memorie tot herstel van verzuimen, is voor zover in hoger beroep van belang het volgende door of namens belanghebbende verklaard:
“2.3 Op grond van recente ervaringen die de heer [naam 5] had opgedaan met eerdere aankopen van Nederlandse kantoren, was het hem bekend dat banken niet bereid waren om tegen acceptabele voorwaarden een lening van voldoende omvang te verstrekken. De aanbiedingen kwamen er kortweg op neer dat de bank alle bezittingen (gebouw, bankrekeningen, vorderingen) als onderpand eiste in ruil voor een lening van minder dan 60% van de aankoopsom. Vanuit de bank bezien zou er dan zo goed als risicoloos worden geleend tegen een aanzienlijke jaarlijkse rentevergoeding met bijkomende aanvangskosten. Vanuit [belanghebbende] bezien zou bovenop de afsluitprovisie en jaarlijkse rente er tevens aanzienlijke jaarlijkse kosten zijn voor het waarderen van het vastgoed, het monitoren van de convenanten en het via juristen rapporteren aan de (juristen van de) bank. Voorts was de aangeboden looptijd van de leningen dusdanig kort dat er een voorspelbaar herfinancieringsrisico aan zat vanwege het aflopen van één of meerdere huurcontracten vlak voor of vlak na de looptijd van de banklening.
(…)
Gezien de eerdere signalen van deskundigen zou een gedeeltelijke financiering met bankschuld mogelijk kunnen zijn, zij het onder voor [belanghebbende] onacceptabele voorwaarden. In geval [belanghebbende] een dergelijke financiering zou hebben gekozen, dan zou dat hebben ingehouden dat er een tweede tranche financiering zou moeten worden gezocht met een hogere rente; de bank zou immers alle zekerheden eisen en een gedwongen verkoop van het vastgoed kunnen forceren, hetgeen onacceptabel is mede gezien de beleggingshorizon van 15 jaar. In de ogen van [belanghebbende] zou de totale rente bij twee leningtranches van in totaal 60% van de aankoopkosten van het vastgoed richting de 8% per jaar tenderen.
(…)
Indien gedurende de beleggingshorizon van [belanghebbende] er enkele jaren zouden zijn van terugval van de vraag naar kantoorruimte in [plaats 1] , dan daalt de waarde van het kantoorpand. Een bank zou op dat moment op grond van een Loan-to-Value convenant kunnen eisen dat aandeelhouders geld bij storten dat kan worden gebruikt om een deel van de bankschuld af te lossen. Dat is voor [belanghebbende] eveneens een belangrijke reden geweest om geen banklening aan te gaan. Het ophalen van eigen vermogen in een tijd dat de waarde van een kantoorpand daalt is zeer moeilijk.
De gunstige voorwaarden van de lening vertalen zich in een prijs, de rentevoet. Zoals hiervoor vermeld is er vanuit de geldverstrekkers bij aanvang van de lening de kans dat zij 15 jaar lang geen euro aan hoofdsom terugbetaling ontvangen, dat bij ‘zwaar weer’ zij een deel van de hoofdsom geheel niet terugbetaald krijgen en dat de rentebetalingen voor langere tijd worden opgeschort. [Belanghebbende] heeft hierdoor een behoorlijk deel van de beleggingsrisico’s verlegd naar de geldverstrekkers. Het risicoprofiel vanuit de geldverstekkers kan hierdoor deels worden vergeleken met dat van mezzanine leningverstrekkers (en dus zeker niet met een bank zoals de Inspecteur stelt) die in de regel een hoge rente vragen in ruil voor gunstige voorwaarden.
(…)
De geldverstrekkers zijn juist akkoord gegaan met het niet bedingen van zekerheid, zodat in geval van mogelijk toekomstige acceptabele bankvoorwaarden, [belanghebbende] op elk gewenst moment zonder nadere onderhandeling met de geldverstrekkers kan overgaan tot gedeeltelijke herfinanciering waarbij zekerheid aan de bank kan worden geboden, zonder dat die zekerheid ten behoeve van de huidige geldverstrekkers eerst weer ongedaan had moeten worden gemaakt.”
Tot de gedingstukken behoort een ‘Verslag vervolg derdenonderzoek [bedrijf 8] ’ waarin voor zover van belang de volgende verklaring is opgenomen van de medeoprichter van [bedrijf 8] , [naam 9] :
“(…)
De LTV (Hof: loan to value) wordt gedurende de looptijd van de lening gevolgd. Zo kan de LTV nadien hoger worden vastgesteld, bijvoorbeeld 65% of 70%. Er wordt gekeken naar de actuele waarde van het vastgoedobject. Door marktomstandigheden kan het voorkomen dat de LTV-convenant wordt overschreden, in die zin dat de waarde van het vastgoed is gedaald zodat de waarde van de lening in verhouding tot deze lagere waarde van het vastgoed het vastgestelde LTV-percentage overschrijdt. In een dergelijke situatie kan een bank op grond van de LTV-convenant de lening opeisen. Er is echter een ‘cure period’, waarin de schuldenaar zonder eventuele boeterente er voor kan zorgen dat dit voorkomen wordt. In dit verband kan gedacht worden aan het bijstorten van kapitaal waardoor extra kan worden afgelost op de uitstaande lening zodat deze weer binnen de LTV convenant komt.
Dhr. [naam 5] wilde geen LTV-convenant in de overeenkomst. Dhr. [naam 9] geeft aan dat de LTV-convenant één van de belangrijkste convenanten is voor banken en dat dit zeer gebruikelijk is voor banken. In de 20 benader[e]de banken was telkens sprake van een LTV-convenant. Nadien is desondanks een partij bereid gebleken om de term-sheet aan te passen en dus zonder LTV-convenant financiering te verstrekken. Door de afwezigheid van een LTV-convenant worden andere voorwaarden echter strenger. Te denken valt aan een lagere LTV bij de start (minder grote hoofdsom), snellere aflossing, snellere betaling van rente en een opslag op de rente.
(…)”
3 Geschil in hoger beroep
Voor het eerst in hoger beroep is voor alle jaren in geschil of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en voorts of sprake is van fraus legis.
In hoger beroep is voorts, evenals bij de rechtbank, in geschil of belanghebbende voldoet aan de zogenoemde beleggingseis voor toepassing van het regime voor de fiscale beleggingsinstellingen (hierna: fbi-regime) van artikel 28, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb), en of belanghebbende voldoet aan de zogenoemde financieringslimiet van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Vpb.
Tevens is in geschil of sprake is van onzakelijke – rentevergoedingen op de – aandeelhoudersleningen. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is, bij toepassing van het fbi-regime, in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan de uitdelingsverplichting.
Tot slot ligt voor alle jaren voor of de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en of hij de uitspraken op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd.