Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1920, 22/358 t/m 22/361
Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1920, 22/358 t/m 22/361
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 mei 2024
- Datum publicatie
- 17 juli 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:3890, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/358 t/m 22/361
- Relevante informatie
- Art. 28 Wet Vpb 1969, Art. 8b Wet Vpb 1969, Art. 3.8 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aanslagen Vpb 2014 t/m 2017. fbi-regime, vereiste aangifte, statutaire doelomschrijving, feitelijke beleggingseis, financieringslimiet, onzakelijke aandeelhouderslening, fraus legis. Belanghebbende maakt aanspraak op fbi-regime. Correcties op aangegeven belastbare winst vanwege onzakelijke lening. Hogere uitdelingsverplichting, toevoeging aan afrondingsreserve o.g.v. artikel 7 BBI. Hoger beroep inspecteur gegrond.
Uitspraak
kenmerken 22/358 t/m 22/361
7 mei 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 26 april 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/869 t/m
HAA 20/872 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: drs. H.C. Reinoud en mr. R.J.P. Meuwissen; Dentons Europe LLP)
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 709.875. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 46.951.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 1.795.390. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 94.534.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 1.658.025. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 58.428.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 1.791.245. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 34.927.
De daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 november 2019 ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft de rechtbank als volgt op de beroepen beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
bepaalt dat de aanslagen vennootschapsbelasting 2014 tot en met 2017 verminderd worden tot nihil en bepaalt dat de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd worden;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 771;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 juni 2022 en op 30 september 2022 nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend op 11 mei 2023. Met dagtekeningen van 12, 22, 26 en 30 mei 2023 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
Op 17 mei 2023 heeft belanghebbende een verzoek om verdaging ingediend, dat bij e-mail van diezelfde datum door het Hof is afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Tijdens deze zitting zijn de onderhavige hoger beroepen gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen met kenmerken 22/363 tot en met 22/365 inzake [bedrijf 1] B.V., kenmerken 22/366 tot en met 22/369 inzake [bedrijf 2] B.V. en kenmerken 22/370 tot en met 22/372 inzake [bedrijf 3] B.V. Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het Hof van belanghebbende nog stukken ontvangen op 2 juni en 20 juni 2023. Voor zover in die stukken verzoeken aan het Hof zijn begrepen, heeft belanghebbende geen redenen aangevoerd waarom zij die verzoeken niet eerder, uiterlijk ter zitting van het Hof heeft kunnen doen. Het Hof heeft in deze verzoeken en ook overigens in deze na sluiting van de zitting toegezonden stukken geen aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen. In reactie op voormelde brieven heeft het Hof belanghebbende schriftelijk op respectievelijk 12 juni en 21 juni 2023 bericht over de afwijzing van haar verzoeken
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is op 22 mei 2014 opgericht en heeft volgens de statuten als activiteiten het beheer van en het beleggen in onroerend goed. Het eerste boekjaar van eiseres eindigt op
31 december 2014 en nadien is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.
2. De in de aangiften Vpb vermelde aandeelhouders van eiseres zijn:
- -
-
[naam 1] 1%;
- -
-
[bedrijf 5] Ltd. 18,5%;
- -
-
[bedrijf 6] Ltd. 64%;
- -
-
[bedrijf 7] Ltd. 2,5%;
- -
-
[naam 2] 4,4%;
- -
-
[naam 3] 4,9% en
- -
-
[bedrijf 8] 3,1%.
Alle aandeelhouders wonen of zijn gevestigd in Israël. [bedrijf 9] Ltd. is de aandeelhouder van [bedrijf 5] Ltd., [bedrijf 6] Ltd. en [bedrijf 7] Ltd.
3. Eiseres heeft op 23 mei 2014 een koopovereenkomst getekend met betrekking tot het kantoorpand “ [kantoorpand] ” (hierna: [kantoorpand] ) aan [locatie] te [plaats] . De overeengekomen koopsom bedraagt € 15.700.000. Het [kantoorpand] is op 23 mei 2014 geleverd aan eiseres.
4. [kantoorpand] bestaat uit kantoren, conferentiezalen, een restaurant en een parkeerterrein en was bij aankoop volledig verhuurd aan [bedrijf 10] N.V.. Het huurcontract is aangegaan in 2008 en eindigt in 2021 met een mogelijkheid tot verlenging. De aanvangshuur bedroeg € 2.146.300 per jaar, met jaarlijkse indexering.
5. De koopsom van [kantoorpand] en de bijkomende kosten zijn gefinancierd met het door eiseres bijeengebrachte eigen vermogen van € 6.868.400, alsmede met door de aandeelhouders verstrekte leningen voor een bedrag van € 10.036.600. [kantoorpand] is door eisers inclusief de aankoopkosten op haar fiscale balans 2014 bij verkrijging geactiveerd voor € 16.905.000.
6. De aandeelhouders hebben de onder 5. bedoelde leningen verstrekt naar rato van hun aandelenbelang in eiseres. De overeengekomen leningvoorwaarden zijn als volgt:
- -
-
looptijd 10 jaar (tot 31 mei 2024);
- -
-
rente 10% op jaarbasis, per kwartaal verschuldigd;
- -
-
geen tussentijdse aflossingsverplichting;
- -
-
de mogelijkheid om tussentijds boetevrij geheel of gedeeltelijk af te lossen;
- -
-
directe opeisbaarheid bij faillissement;
- -
-
bij liquiditeitsproblemen de mogelijkheid rentebetalingen op te schorten;
- -
-
geen zekerheden;
- -
-
geen convenanten zoals een ‘Loan to Value’-convenant.
7. Een Israëlisch belastingadvieskantoor heeft in samenspraak met de Nederlandse belastingadviseur van eiseres in januari 2016 een Transfer Pricing Benchmark Analysis gedaan op verzoek van eiseres om met name het rentepercentage van 10% op de aandeelhoudersleningen te onderbouwen. Uitgaande van de “tested period” mei 2014 zijn enkele scenario’s getest. Er is gezocht naar transacties in de markt voor leningen uitgegeven in 2014 met een looptijd langer dan 5 jaar, credit rating BBB en een kans op faillissement van 0 – 5%.
Het eerste scenario (vaste rente, 11 transacties) geeft een range van 2,09% tot 6,69%;
Het tweede scenario (variabele rente, 30 transacties) geeft een range van 1% tot 6,50%;
Er is ook nog een derde scenario onderzocht, uitgaande van een lening met een looptijd van 10 jaar, credit rating BBB en BB, en een kans op faillissement van 0 – 5%. Dit scenario geeft een range van 3.63% tot 5.85%.
Vervolgens gaat het TP rapport er van uit dat er een mix van financiering wordt gebruikt, namelijk 20% senior bank financiering, 20% junior financing en 20% mezzannine financing, wordt het [kantoorpand] als secondary office gekwalificeerd, en wordt geconcludeerd dat op basis van de marktresultaten dit zou resulteren in een range van 6,9% tot 10,9% waardoor het rentepercentage op de aandeelhoudersleningen van 10% binnen de arms’s length range valt.
8. Eiseres heeft geen leningen van derden aangetrokken.
9. Bij het aangaan van de aandeelhoudersleningen heeft eiseres blijkens een brief van 12 april 2018 van mr. drs. [naam 4] met bijlage gerekend met een ‘internal rate of return’ (IRR) van 13.5%.
10. [bedrijf 11] heeft op 20 augustus 2014 namens eiseres een verzoek tot het sluiten van een Advance Tax Agreement ingediend bij het rulingteam van de belastingdienst Rotterdam. In dit verzoek wordt aangegeven dat [bedrijf 6] Ltd. beheerder van een Israëlisch pensioenfonds is en investeert ten behoeve van de deelnemers in een pensioenregeling, dat het pensioenfonds geen rechtspersoonlijkheid heeft naar Israëlisch recht, dat de voor de deelnemers in de pensioenregeling gehouden bezittingen afgezonderd zijn van de eigen bezittingen van [bedrijf 6] Ltd. en dat deze entiteit geen rechten met betrekking tot deze bezittingen kan doen gelden. Verder is vermeld dat onder Israëlisch recht deze entiteit slechts de juridische eigendom van de bezittingen heeft en dat de “beneficial ownership” bij de pensioengerechtigden ligt. In het rulingverzoek wordt geconcludeerd dat een belang van 64% in eiseres dat deze entiteit houdt daarom moet worden toegerekend aan de betreffende pensioengerechtigden, en dat op grond daarvan ten minste 75% van de aandelen in eiseres worden gehouden door natuurlijke personen van wie niemand een belang van 5% of meer heeft.
11. In een brief van 17 oktober 2014 van [naam 5] van het rulingteam van de belastingdienst Rotterdam aan [bedrijf 11] schrijft hij voor zover hier van belang:
“In uw brief van 20 augustus 2014 maakt u namens u client [X] B.V. (hierna [X] ) melding van het voornemen van [X] om te investeren in in Nederland gelegen onroerende zaken. In verband hiermee wil [X] voor toepassing van de vennootschapsbelasting opteren voor de status van Fiscale Beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: FBI-regime). In uw brief verzoekt u onder meer te bevestigen dat [X] zal kwalificeren voor het FBI-regime.
(…)
Met betrekking tot de aandeelhouderseisen zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel d Wet VPB merk ik op dat op basis van de door u geschetste feiten en omstandigheden voor de aandeelhouderstoets door [bedrijf 23] heen kan worden gekeken naar de achterliggende gerechtigden. Aangezien de achterliggende gerechtigden natuurlijke personen zijn, kan gesteld worden dat te samen met de overige natuurlijke personen de aandelen voor 75% in handen zijn van natuurlijke personen die geen aanmerkelijk belang hebben in de zin van afdeling 4.3 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Hiermee zal worden voldaan aan de aandeelhouderseisen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel d Wet VPB.”
12. De commerciële resultaten van eiseres in de jaren 2014 tot en met 2017 zijn volgens de opgemaakte en door [bedrijf 12] B.V. gecontroleerde jaarrekeningen als volgt (in €).
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
Huurinkomsten |
1.530.332 |
2.544.021 |
2.561.219 |
2.572.520 |
Af: Servicekosten |
- 13.619 |
0 |
0 |
0 |
Af: Bedrijfskosten |
- 91.873 |
- 129.042 |
- 160.765 |
- 86.672 |
Waardeverandering vastgoed |
435.000 |
425.000 |
- 385.000 |
- 460.000 |
Af: Admin kosten |
- 192.155 |
- 148.959 |
- 135.534 |
- 101.995 |
Af: Overige kosten |
- 12.765 |
- 5.339 |
- 3.000 |
- 3.000 |
Af: Rentelasten |
- 606.080 |
- 1.028.533 |
- 976.653 |
- 943.633 |
Af: Overige fin.kst. |
- |
- |
- 12.009 |
- 6.274 |
Nettowinst voor belastingen |
1.048.840 |
1.657.648 |
888.258 |
970.946 |
13. De fiscale resultaten van eiseres bedragen volgens de ingediende aangiften vennootschapsbelasting 2014 – 2017 als volgt (in €).
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
Opbrengsten |
1.424.840 |
2.544.021 |
2.561.219 |
2.572.520 |
Afschrijvingen |
- 308.469 |
- 236.611 |
- 338.933 |
- 338.933 |
Af: Bedrijfskosten |
- 204.919 |
- 282.840 |
- 299.299 |
- 191.667 |
Af: Rentelasten |
- 606.081 |
- 1.018.557 |
- 976.653 |
- 943.633 |
Af: Overige fin.kst. |
- |
- 9.976 |
- 12.009 |
- 6.274 |
Fiscale winst |
305.371 |
996.037 |
934.325 |
1.092.013 |
Wijz. Fisc. Reserves |
- 44.602 |
44.602 |
- |
- |
Belastbare winst |
260.769 |
1.040.639 |
934.325 |
1.092.013 |
14. De fiscale vermogensopstellingen van eiseres zijn voor de betreffende jaren blijkens de aangiften vennootschapsbelasting 2014 tot en met 2017 als volgt:
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
Boekwaarde Onroerend goed 31/12 |
16.596.531 |
16.359.920 |
16.020.987 |
15.682.054 |
Totaal activa 31/12 |
17.624.776 |
17.299.479 |
17.021.539 |
17.878.253 |
Fiscaal eigen vermogen |
6.913.002 |
6.697.588 |
6.653.549 |
7.745.562 |
Aandeelhd. leningen |
9.937.144 |
9.815.953 |
9.512.593 |
9.309.233 |
Kortlopende schulden |
774.630 |
785.938 |
855.397 |
823.458 |
Totaal schulden |
10.771.774 |
10.601.891 |
10.367.990 |
10.132.691 |
15. Het verschil tussen de boekwaarde van het onroerend goed en het totaal van de activa bestaat uit kortlopende vorderingen (zoals te ontvangen huur) en banktegoeden. De kortlopende schulden betreffen vooruitbetaalde huur, rente, te betalen btw en andere kortlopende schulden.
16. [bedrijf 13] heeft een Transfer Pricing Study, gedateerd 18 februari 2021, ten behoeve van eiseres verricht. Daarin is een Investerings Model opgenomen aan de hand waarvan met behulp van een zogenaamde Monte Carlo simulatie de verwachte IRR is berekend. In deze Study is onder meer het volgende vermeld:
“3.4 Summary and conclusion
The IRR analysis that was performed arrives at a weighted equity IRR of 16.2%. In line with economic rational, the equity IRR of the analysis lies above the interest rate of the shareholder loan of 10% and therefore supports the conditions of the loan under review. Based on the IRR analysis, the interest rate of the Loan under review of 10% is considered at arm’s length.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
De statutaire doelomschrijving van belanghebbende luidt voor alle in geschil zijnde boekjaren als volgt:
“Artikel 2
De vennootschap heeft ten doel:
-
het beleggen in onroerend goed te weten het kantoorgebouw (…).
-
het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”
Vier overeenkomsten van geldlening heeft belanghebbende bij haar verweerschrift in hoger beroep ingebracht. Het gaat hierbij om overeenkomsten van 23 mei 2014 met onderscheidenlijk [bedrijf 14] Ltd., [bedrijf 7] Ltd. en [bedrijf 5] Ltd. Deze laatste vennootschap heeft 2 overeenkomsten van geldlening gesloten. Overeenkomsten van geldlening met de andere aandeelhouders zijn niet ingebracht.
[naam 3] heeft de geldlening aan belanghebbende niet rechtstreeks maar door tussenkomst van [bedrijf 15] Ltd verstrekt.
In het beroepschrift in eerste aanleg, meer specifiek in de memorie tot herstel van verzuimen, is voor zover in hoger beroep van belang het volgende door of namens belanghebbende verklaard:
“6.4. Indien een bank zou kunnen worden gevonden om de aankoopprijs van het vastgoed deels te financieren, dan zou de omvang van die lening waarschijnlijk niet meer dan 25-40% van de vastgoedwaarde hebben bedragen. De looptijd zou zich beperken tot de looptijd van het huurcontract (circa 6 jaar), en de bank zou alle mogelijke zekerheden vragen (hypotheek op het vastgoed, pandrecht op de vorderingen en banksaldi). Bij een waardedaling van het vastgoed tot onder de 50-60% van de lening zouden de aandeelhouders moeten bijstorten om de bankschuld deels vervroegd af te lossen. In de optiek van [belanghebbende] zou dit leiden tot het betalen van een in haar ogen te hoge rente terwijl daar tegenover feitelijk geen risico staat voor de bank. Daar komt nog bovenop dat afsluitkosten, een boete bij vervroegde aflossing, alsmede kosten van de adviseurs in het geval van een banklening aanzienlijk zijn. De totale kosten zouden voor [belanghebbende] niet acceptabel zijn geweest, ware er al een bank bereid geweest het pand in [plaats] te financieren.
Belanghebbende] heeft daarom de keuze gemaakt door een lening van haar aandeelhouders, die gunstige voorwaarden boden, in ruil voor 10% rente per jaar over de uitstaande hoofdsom. Door de gunstige voorwaarden kon [belanghebbende] haar beleggingsbeleid uitvoeren zonder zich zorgen te hoeven maken over een mogelijk herfinancieringsprobleem, welke aan de orde zou zijn bij een banklening met een looptijd van 5-6 jaar. Indien op dat moment nog geen zicht zou zijn op huurverlenging, of een nieuwe huurder, dan zou herfinanciering een probleem kunnen zijn en zou er op dat moment geld moeten worden opgehaald bij de aandeelhouders. Een soortgelijk probleem zou zich voordoen indien het vastgoed na aankoop onder een bepaalde minimumwaarde zou zakken (aangeduid als loan-to-value convenant), ook dan zou [belanghebbende] geld moeten ophalen bij haar aandeelhouders om een deel van de bankschuld af te lossen. Die problemen heeft [belanghebbende] dankzij de gunstige voorwaarden niet. De verstrekkers van de leningen hebben daarmee een deel van het beleggingsrisico overgenomen. Dat er een groot scala aan risico’s is in geval van beleggen blijkt ook uit bijgevoegde prospectus van [bedrijf 16] CV (3 maart 2015), pagina 21 tot en met 26 (productie 20). Ook de autoriteit financiële markten (AFM) wijst op de vele risico’s die verbonden zijn aan beleggen op haar website.”
Tot de gedingstukken behoort een ‘Verslag vervolg derdenonderzoek [bedrijf 17] ’ waarin voor zover van belang de volgende verklaring is opgenomen van de medeoprichter van [bedrijf 17] , [naam 6] :
“(…)
De LTV (Hof: loan to value) wordt gedurende de looptijd van de lening gevolgd. Zo kan de LTV nadien hoger worden vastgesteld, bijvoorbeeld 65% of 70%. Er wordt gekeken naar de actuele waarde van het vastgoedobject. Door marktomstandigheden kan het voorkomen dat de LTV-convenant wordt overschreden, in die zin dat de waarde van het vastgoed is gedaald zodat de waarde van de lening in verhouding tot deze lagere waarde van het vastgoed het vastgestelde LTV-percentage overschrijdt.
In een dergelijke situatie kan een bank op grond van de LTV-convenant de lening opeisen. Er is echter een ‘cure period’, waarin de schuldenaar zonder eventuele boeterente er voor kan zorgen dat dit voorkomen wordt. In dit verband kan gedacht worden aan het bijstorten van kapitaal waardoor extra kan worden afgelost op de uitstaande lening zodat deze weer binnen de LTV convenant komt.
Dhr. [naam 1] wilde geen LTV-convenant in de overeenkomst. Dhr. [naam 6] geeft aan dat de LTV-convenant één van de belangrijkste convenanten is voor banken en dat dit zeer gebruikelijk is voor banken. In de 20 benader[e]de banken was telkens sprake van een LTV-convenant. Nadien is desondanks een partij bereid gebleken om de term-sheet aan te passen en dus zonder LTV-convenant financiering te verstrekken. Door de afwezigheid van een LTV-convenant worden andere voorwaarden echter strenger. Te denken valt aan een lagere LTV bij de start (minder grote hoofdsom), snellere aflossing, snellere betaling van rente en een opslag op de rente.
(…)”
De inspecteur heeft in zijn hoger beroepschrift aangegeven dat de weergave door de rechtbank in onderdeel 2 van haar uitspraak ten aanzien van het belang van [naam 1] niet juist is, en niet 1% maar 2,6% bedraagt.
Belanghebbende heeft in haar verweerschrift in hoger beroep voor een viertal aandeelhouders wat betreft de omvang van hun belangen een verfijning aangebracht:
- [naam 1] 2,62%;
- [naam 2] 4,37%;
- [naam 3] 4,92% en
- [bedrijf 8] 3,09%.
Tot de gedingstukken behoort een akte van aandelenoverdracht waarin is vastgelegd dat [naam 1] 124 van zijn 150 aandelen in belanghebbende op 20 februari 2015 heeft overgedragen aan [naam 7] namens [bedrijf 8] , aan [naam 2] , en aan [naam 3] .
3 Geschil in hoger beroep
Voor het eerst in hoger beroep is voor alle jaren in geschil of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en voorts of sprake is van fraus legis.
In hoger beroep is voorts, evenals bij de rechtbank, in geschil of belanghebbende voldoet aan de zogenoemde beleggingseis voor toepassing van het regime voor de fiscale beleggingsinstellingen (hierna: fbi-regime) van artikel 28, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb), en of belanghebbende voldoet aan de zogenoemde financieringslimiet van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Vpb.
Tevens is in geschil of sprake is van onzakelijke – rentevergoedingen op de – aandeelhoudersleningen. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is, bij toepassing van het fbi-regime, in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan de uitdelingsverplichting.
Tot slot ligt voor alle jaren voor of de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en of hij de uitspraken op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd.