Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2041, 23/1209

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2041, 23/1209

Inhoudsindicatie

Zelfstandigenaftrek; urencriterium.

Uitspraak

kenmerk 23/1209

28 mei 2024

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 14 september 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3558 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 januari 2022 voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.370. Op 3 februari 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV.

1.2.

Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 29 april 2022 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift en – indien niet binnen twee weken alsnog op het bezwaarschrift wordt beslist – verzocht om toekenning van een dwangsom.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2022 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslag IB/PVV gehandhaafd.

1.4.

De inspecteur heeft bij beschikking van 24 mei 2022 aan belanghebbende bekendgemaakt dat zij geen recht heeft op een dwangsom.

1.5.

De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 14 september 2023 als volgt op het beroep van belanghebbende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op de dwangsombeschikking ongegrond;

- verklaart zich onbevoegd te oordelen over de vermeende schending van de ambtseed;

- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar met in stand laten van de rechtsgevolgen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het beroep van eiseres tot een bedrag van € 11,50;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.”

1.6.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 oktober 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het Hof heeft van belanghebbende op 14 februari 2024 en 28 maart 2024 nadere stukken ontvangen.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiseres heeft een eenmanszaak (hierna: de onderneming) die sinds 1 oktober 2010 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De onderneming handelt onder de handelsnamen ‘ [A] ’ en ‘ [B] ’ (voorheen: ‘ [C] ’).

2. Volgens de gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van de onderneming uit juridische dienstverlening, waaronder begrepen ondersteunende werkzaamheden, het schrijven van juridische en niet-juridische teksten en het illustreren, publiceren en/of verkopen van eigen werk.

3. Op 4 maart 2020 heeft eiseres een aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 ingediend. Het hierin aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 2.639. De door eiseres aangegeven winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) bedraagt € 850. Eiseres heeft vervolgens de zelfstandigenaftrek hierop toegepast, waarna een belastbare winst uit onderneming van € 0 resteert en een niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek van € 6.430.

4. Na correspondentie tussen eiseres en verweerder heeft verweerder met dagtekening 27 januari 2022 de aanslag IB/PVV 2019 aan eiseres opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.370. Verweerder is daarbij van de aangifte afgeweken door de zelfstandigenaftrek niet op de aangegeven winst uit onderneming toe te passen en dientengevolge ook geen niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen.

Verweerder heeft in zijn (aan de aanslag voorafgaande) brief met dagtekening 15 december 2021 het standpunt ingenomen dat eiseres niet aan de op haar rustende informatieplicht heeft voldaan, omdat eiseres volgens hem na herhaaldelijk verzoek geen leesbare, duidelijke urenregistratie overgelegd heeft.

5. Eiseres heeft op 1 februari 2022 bezwaar aangetekend tegen de aanslag IB/PVV 2019. Vervolgens heeft zij op 29 april 2022 een ingebrekestelling gestuurd aan verweerder vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Onder de gedingstukken bevindt zich een kopie van deze ingebrekestelling met daarop een ontvangststempel van de Belastingdienst van 4 mei 2022.

6. Op 13 mei 2022 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek op 17 mei 2022 om 10:00 uur of 13:00 uur. Eiseres heeft op 14 mei 2022 per e-mail aan verweerder laten weten dat zij niet in de gelegenheid is op de voorgestelde datum op een hoorzitting aanwezig te zijn en dat zij het tijdsbestek tussen de uitnodiging en de voorgestelde datum en tijdstippen erg kort vindt.

7. Verweerder heeft met dagtekening 18 mei 2022 uitspraak op bezwaar gedaan zonder dat er een hoorgesprek heeft plaatsgevonden.

8. Met dagtekening 24 mei 2022 heeft verweerder een zogenoemde dwangsombeschikking vastgesteld waarin verweerder het standpunt inneemt dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom. Eiseres heeft geen bezwaar aangetekend tegen de dwangsombeschikking.

9. Eiseres heeft op 25 mei 2022 digitaal beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar en de dwangsombeschikking.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek (artikel 3.76 Wet IB 2001). Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende voldoet aan het urencriterium van artikel 3.6 Wet IB 2001.

3.2.

Voorts is in geschil of:

- de rechtbank een partijdig oordeel heeft gegeven;

- de inspecteur en/of de rechter in de beroepsfase zijn ambtseed heeft geschonden;

- de inspecteur een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden;

- de voorschriften van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 16 van het Handvest grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) zijn geschonden;

- de inspecteur een dwangsom heeft verbeurd;

- belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.

3.3.

In hoger beroep zijn de schending van de hoorplicht door de inspecteur en de daaraan door de rechtbank verbonden consequenties (met uitzondering van de door belanghebbende gevorderde schadevergoeding) niet meer in geschil.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing