Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2185, 23/257

Gerechtshof Amsterdam, 16-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2185, 23/257

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 juli 2024
Datum publicatie
9 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2185
Zaaknummer
23/257
Relevante informatie
Art. 8:74 Awb, Art. 6:20 Awb, Art. 7:3 Awb, Art. 6:22 Awb, Art. 4:17 Awb

Inhoudsindicatie

Kostenbeschikking. Het Hof oordeelt dat belanghebbende misbruik heeft gemaakt van het recht om beroep in te stellen. Incidenteel hoger beroep ontvanger gegrond.

Uitspraak

kenmerk 23/257

16 juli 2024

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: G. Veldhuisen),

tegen de uitspraak van 1 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 20/5180 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger

en

- op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade -

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister

alsmede op het incidenteel hoger beroep van de ontvanger in dat geding.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbende (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de ontvanger als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en ongegrond voor zover het is gericht tegen de alsnog genomen uitspraak op bezwaar en het dwangsombesluit;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 2.311,11;

-

veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 1.688,89;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht voor een bedrag van € 177 aan eiseres te vergoeden; en

-

draagt de Minister van Justitie en Veiligheid op het betaalde griffierecht voor een bedrag van € 177 aan eiseres te vergoeden.”

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep en heeft nadere stukken ingediend.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2024. Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken 23/257, 23/258, 23/259, 23/260. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De ontvanger heeft ter zake van een met dagtekening 6 juli 2013 aan belanghebbende opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010, op 12 april 2017 een dwangbevel betekend waarvan de kosten € 271 bedragen.

2.2.

De ontvanger heeft op 24 mei 2017 een bezwaarschrift tegen de dwangbevelkosten ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2017 heeft de ontvanger het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

2.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft dit beroep (met kenmerk HAA 17/3526) bij uitspraak van 28 februari 2018 gegrond verklaard en de zaak is teruggewezen naar de ontvanger om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

2.4.

Belanghebbende heeft de ontvanger in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een uitspraak op haar bezwaar tegen de in rekening gebrachte dwangbevelkosten. De ingebrekestelling is gedagtekend 30 september 2019 en door de ontvanger op 2 oktober 2019 ontvangen.

2.5.

Bij brief van 16 oktober 2019 heeft de ontvanger belanghebbende in kennis gesteld van zijn afwijzing van haar verzoek om toekenning van een dwangsom.

2.6.

Belanghebbende heeft op 2 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het door de ontvanger niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank heeft aan het beroep het kenmerk HAA 20/5180 toegekend.

2.7.

De ontvanger heeft met dagtekening 27 oktober 2020 een herziene uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard en de ingebrekestelling niet-ontvankelijk verklaard.

3 Geschil in het principaal en het incidenteel hoger beroep

3.1.

In het principaal hoger beroep komt belanghebbende op tegen de oordelen van de rechtbank inzake het griffierecht, de kosten van de het dwangbevel van 12 april 2017, het dwangsombesluit, de proceskostenvergoeding inclusief verschotten, de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente.

3.2.

In het incidenteel hoger beroep voert de ontvanger aan dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren vanwege ofwel het ontbreken van gronden van het beroep, dan wel vanwege misbruik van procesrecht, dat ten onrechte een vergoeding van immateriële schade is toegekend (of dat deze gematigd dient te worden) en dat de rechtbank ten onrechte de ontvanger heeft veroordeeld tot vergoeding van de helft van het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het incidenteel hoger beroep

6 Beoordeling van het principaal hoger beroep

7 Kosten

8 Beslissing