Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2284, 22/2456
Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2284, 22/2456
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 juni 2024
- Datum publicatie
- 10 september 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:9255, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/2456
- Relevante informatie
- Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 6.18 Wet IB 2001, Art. 6.19 Wet IB 2001, Art. 6.20 Wet IB 2001, Art. 6.25 Wet IB 2001, Art. 6.32 Wet IB 2001, Art. 37 Uitv reg IB 2001, Art. 39 Uitv reg IB 2001, Art. 9 Iw 1990, Art. 8:42 Awb, Art. 15 AWR, Art. 30fc AWR, Art. 30hb AWR
Inhoudsindicatie
Box 3 woning; geen sprake van belastingheffing over een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement
Uitspraak
kenmerk 22/2456
20 juni 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 7 oktober 2022 in de zaak met kenmerken HAA 21/1559 (2017) en HAA 21/1035 (2015) van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
1. De inspecteur heeft voor het jaar 2017 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.344 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.625. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de inspecteur bij beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 501.
2. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag gesplitst in twee delen. Het ene deel is betrokken in een massaalbezwaarprocedure tegen de vermogensrendementsheffing op regelniveau. Het andere deel, dat onder andere ziet op de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last, is ongegrond verklaard.
3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 oktober 2022 met betrekking tot het jaar 2017:
- -
-
het beroep gegrond verklaard;
- -
-
de uitspraak op bezwaar vernietigd;
- -
-
de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.098 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.625;
- -
-
bepaalt dat de beschikking belastingrente voor het jaar 2017 dienovereenkomstig verminderd wordt; en
- -
-
de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
5. Belanghebbende heeft bij op 13 november 2023 bij het Hof ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van alle rechtbanken in de Randstad. De wrakingkamer heeft bij uitspraak van 27 november 2023 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot wraking.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft voor zover in deze zaak van belang de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende is door de rechtbank aangeduid als eiser, de inspecteur als verweerder):
“1. Eiser was eigenaar van twee woningen, te weten de woning gelegen aan de [A-straat] te [plaats] en de woning gelegen aan de [B-straat] te [Z] .
2. Eiser heeft de woning in [plaats] verkregen op 29 maart 1990. De WOZ-waarde van deze woning bedroeg op 1 januari 2015 € 393.000 en op 1 januari 2017 € 548.000.
3. Eiser heeft op 9 januari 2007 de woning in [Z] in eigendom verkregen voor € 385.000. Na sloop van de woning is er een nieuwe woning gebouwd. De WOZ-waarde van de woning te [Z] bedroeg op 1 januari 2015 € 557.000 en op 1 januari 2017 € 590.000.
4. Eiser is in 2011 verhuisd van de woning in [plaats] naar de woning in [Z] . Daarbij heeft eiser de woning in [Z] als hoofdverblijf in gebruik genomen. Eiser heeft de woning in [plaats] ter verkoop aangeboden en deze in het tweede kwartaal van 2017 verkocht (…).
(…)
7. Verweerder heeft op 18 augustus 2018 een aangifte IB/PVV 2017 van eiser ontvangen. Het in de aangifte opgenomen belastbaar inkomen uit werk en woning betreft:
Inkomen uit tegenwoordige arbeid € 3.336
Inkomen uit vroegere arbeid € 54.173
€ 57.509
Eigenwoningforfait € 4.318
Rente eigen woning -/- € 16.535
Inkomen uit eigen woning -/- € 12.217
Specifieke zorgkosten -/- € 3.713
Uitgaven weekendbezoek -/- € 948
Giften -/- € 805
Persoonsgebonden aftrek -/- € 5.466
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 39.826
Eiser heeft geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in de aangifte opgegeven.
8. Met dagtekening 4 juni 2020 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2017 aan eiser opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 48.344 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 8.625. Gelijktijdig met deze aanslag heeft verweerder bij beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 501.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt vastgesteld:
Inkomen uit tegenwoordige arbeid € 3.336
Inkomen uit vroegere arbeid € 54.173
€ 57.509
Eigenwoningforfait € 4.130
Rente eigen woning -/- € 13.104
Inkomen uit eigen woning -/- € 8.974
Giften -/- € 191
Persoonsgebonden aftrek -/- € 191
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 48.344
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is als volgt vastgesteld:
Woning in [plaats] (tweede woning) € 548.000
Totale bezittingen € 548.000
Totale schulden € 307.300
Aftrekbare schulden -/- € 307.300
Rendementsgrondslag € 240.700
Heffingvrijvermogen -/- € 25.000
Grondslag sparen en beleggen € 215.700
Inkomen (het hof begrijpt: voordeel uit) sparen en beleggen € 8.625.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt daar nog de volgende aan toe:
Belanghebbende heeft in een nader stuk (ingekomen bij het Hof op 9 april 2024) zijn verzoek tot toekenning van schadevergoeding als volgt gemotiveerd:
“Vergoeding materiële een immateriële schade
Deze ve[r]goedingen zijn gebaseerd op de extra kosten die ik heb geleden en nog lijdt a.g.v. de bankencrisis die mede door falend beleid van de overhead is ontstaan. Ook speelt een rol dat de foutieve wetgeving LJN IB2001 in belangrijke mate heeft geleid tot criminele ingrepen door belastingambtenaren omdat de crisismaatregelen in zowel wet als later als wet-ingreep moesten worden toegepast omdat de wetgeving strijdig is met “onze” grondwet en overige internationale verdragen.
Kort samengevat bevat mijn schade de volgende posten:
1. Lagere verkoopprijs in 2017 met als gevolg een niet-voorziene hypotheek rest-schuld van € 200.000 en vervolgens de jaarlijks terugkerende hypotheek rente die een enorme ingreep doet op mijn dalende pensioenen. De dalingen staan lijnrecht tegenover de toenemende inflatie; tast mijn bestaansrecht zodanig aan dat ik moeite ga krijgen om aan alle uitgaven te kunnen voldoen.
2. De door de belastingdienst opgelegde rente die crimineel is vastgelegd in de “rekentool”
In al mijn aangiftes vanaf mijn pensioendatum (nov.2005) t/m heden heb ik aangegeven dat de LB Inhouding op mijn pensioen uit mijn Pensioen bv is vastgestel[d] op 52%.
Dit doe ik bewust om niet jaarlijks geconfronteerd te worden door enorme lB-aanslagen omdat er veel pensioen o.b.v. lagere inhoudingen worden uitgekeerd maar in tot[a]al wel leidt tot hogere percentages.
De belastingdienst echter gaat bij de voorlopige aanslag uit van de aangifte en houdt geen rekening met wet- en criminele correcties (box 1 en box 3 en ambtenaren correcties.)
De schade over alle jaren van 2015 t/m 2017 is enorm v.w.b. de belasting en rente en dat mag de overheid zelf corrigeren; de berekeningen ga ik zelf later dan wel controleren (in overeenstemming met mijn vaktechnische kwaliteiten en niet met die van dat ambtenaren zooitje).
.3 alle kosten bestaande uit rechtbankkosten, aangetekende post vanaf bezwaar tot rechtbanken, reiskosten, administratiekosten enz.
5 Mijn immateriële kosten zijn niet te berekenen. Denk even aan het gemiste genot van je pensioenperiode (voor mij bereken ik dat over de periode 2011, jaar ingebruik name huidige woning, tot nu ofwel ca 13 jaren waarin ik wordt aangemerkt als crimineel en nog steeds elk jaar wordt achtervolgd door die (van buitenlandse herkomst zijnde) klote ambtenaren die voor mijn ziektekosten aftrek (voornamelijk ontstaan door stress) 100% bewijs willen hebben ondanks het feit dat ik al meerdere malen heb aangegeven dat ze dat ook per steekproef kunnen doen (accountants doen dat ook bij controles want anders hebben ze nog een extra
administratiekantoor nodig per klant).
Kort samen gevat is zelfs een schadevergoeding van enkele miljoenen niet voldoende om de door jullie (ja alle ambtenaren) veroorzaakte materiële en immateriële schade te compenseren.”
De woning in [plaats] is in het tweede kwartaal van 2017 blijkens de notariële afrekening verkocht voor € 575.000.
Bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft de inspecteur geen rekening gehouden met bank- en spaarsaldi ten bedrage van € 8.600 en zijn schulden met betrekking tot de eigen woning in [Z] tot een bedrag van € 280.000 in aanmerking genomen.
Wordt het onder 2.4. bedoelde bedrag van € 8.600 wél in aanmerking genomen en de in 2.4. bedoelde schulden van € 280.000 niet dan beloopt:
- -
-
de overeenkomstig Hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001 (tekst voor 2017) berekende grondslag sparen en beleggen € 507.000 en het voordeel uit sparen en beleggen € 22.039.
- -
-
het voordeel uit sparen en beleggen op grond van de met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 in werking getreden Wet rechtsherstel box 3 € 28.724.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de woning in [plaats] moet worden aangemerkt als eigen woning, of belanghebbende terecht aanspraak maakt op aftrek wegens specifieke zorgkosten en giften, en op de juistheid van het in aanmerking te nemen box 3-inkomen. Voorts betwist belanghebbende de juistheid van de in rekening gebrachte belastingrente en verzoekt hij om toekenning van vergoeding van materiële en immateriële schade.