Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2296, 22/2285

Gerechtshof Amsterdam, 13-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2296, 22/2285

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 augustus 2024
Datum publicatie
2 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2296
Zaaknummer
22/2285
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 18 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 2 Uitv reg uitg obj, Art. 231 Gemw, Art. 8:5 Awb, Art. 10:3 Awb

Inhoudsindicatie

WOZ-waarde woning 2020. Opstalrecht. Waterverdedigingswerk. Bodemvervuiling. Schending hoorplicht; na tussenuitspraak is gebrek hersteld. Twijfel over taxatieverslag A. van Velsen. Gemachtigde heeft als niet-deskundige het taxatieverslag zelf vervaardigd.

Uitspraak

kenmerk 22/2285

13 augustus 2024

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] en [Y], wonende te [Z] , belanghebbenden

(gemachtigde: G. Veldhuisen)

tegen de uitspraak van 4 augustus 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/69 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, betreffende de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 en over de aanslag onroerendezaakbelasting 2020:

“De rechtbank:

- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om uitstel van betaling;

- verklaart het beroep ongegrond voor het overige;

- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van € 500 aan schadevergoeding aan [belanghebbenden] gezamenlijk;

- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van [belanghebbenden] tot een bedrag van € 469,44;

- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 48 aan [belanghebbenden] te vergoeden; en

- bepaalt dat de bedragen van de proceskosten en het griffierecht door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.”

1.2.

Het hoger beroep is ingesteld door de gemachtigde van belanghebbenden bij brief van 16 september 2022. Daarna hebben partijen de volgende (inhoudelijke) stukken ingediend:

-

de gronden van het hoger beroep door (de gemachtigde van) belanghebbenden;

-

een verweerschrift door de heffingsambtenaar;

-

aanvullende gronden door (de gemachtigde van) belanghebbenden, en

-

formulieren proceskosten door (de gemachtigde van) belanghebbenden.

1.3.

De zaak is voor het eerst op zitting behandeld op 6 maart 2024. Van het verhandelde op die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat reeds aan partijen is toegezonden.

1.4.

Op 14 maart 2024 heeft het Hof een tussenuitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.7 van de Awb gedaan. Daarin is de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending (i) belanghebbenden opnieuw de gelegenheid te bieden te worden gehoord, (ii) hen daaraan voorafgaand de in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb bedoelde gelegenheid tot inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken te bieden, (iii) een verslag te maken, en (iv) het Hof te berichten of het horen reden geeft tot wijziging van de uitspraak op bezwaar.

1.5.

Bij brief van 9 april 2024 heeft de heffingsambtenaar het Hof geïnformeerd dat op 28 maart 2024 een nadere hoorzitting heeft plaatsgevonden, waaraan voorafgaand inzage in het dossier is geboden. Daarbij is een verslag van het horen gevoegd. Bij brief van
15 april 2024 heeft de heffingsambtenaar het Hof daarnaast bericht dat het nadere horen hem geen reden heeft gegeven om de uitspraak op bezwaar te wijzigen.

1.6.

Daarna hebben partijen nog de volgende stukken ingediend:

-

een brief van (de gemachtigde van) belanghebbenden van 2 mei 2024;

-

een brief van de heffingsambtenaar van 7 mei 2024;

-

een brief van (de gemachtigde van) belanghebbenden van 27 mei 2024;

-

een brief van (de gemachtigde van) belanghebbenden van 3 juni 2024 (waarin kenbaar is gemaakt dat belanghebbenden niet instemmen met het achterwege laten van een nadere zitting);

-

een brief van de heffingsambtenaar met dagtekening 17 juni 2024 (waarin kenbaar is gemaakt dat namens hem niemand op 19 juni 2024 op zitting zal verschijnen), en

-

een brief met aanvullende gronden van het hoger beroep van (de gemachtigde van) belanghebbenden van 17 juni 2024 (ontvangen ter griffie van het Hof op
18 juni 2024 om 17:27 uur).

1.7.

Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbenden hebben krachtens een opstalrecht genot van de woning. De woning bestaat uit een perceel van 296 vierkante meter met daarop aan de voorzijde een vrijstaand huis, met aanbouw en dakkapel, uit 1930. Op het perceel waren op 1 januari 2020 verder aanwezig een in 2019 gerealiseerde carport (met in datzelfde jaar gelegde nieuwe klinkers) met een berging dan wel tuinhuis daarnaast.

2.2.

De woning is gelegen in de kernzone van een dijk die wordt beheerd door organen, instellingen of diensten van een publiekrechtelijke rechtspersoon.

2.3.

Door voormalige petroleumhandel is aan de achterzijde van het perceel van de woning bodemvervuiling aanwezig. Een leeggepompte olietank bevindt zich nog in de grond. In een rapport van een (nader) bodemonderzoek van [bedrijf] . van 14 november 2012 is vermeld dat de bodemvervuiling door petroleum moet worden gesaneerd, maar dat sanering niet spoedeisend is. In een brief van [bedrijf] . van 19 november 2012 aan een van de belanghebbenden is voor het verwijderen van de bodemverontreiniging een kostenraming gegeven van € 57.033, inclusief btw. Voor onvoorziene verontreinigingen, bijvoorbeeld door PAK’s of asbest, is aanvullend een stelpost van € 10.000 opgenomen.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2020 bij beschikking van 31 mei van dat jaar vastgesteld op € 157.000 en vervolgens in bezwaar gehandhaafd (zie ook 1.4 en 1.5 hiervoor).

2.5.

In hoger beroep hebben belanghebbenden een stuk overgelegd met het opschrift “WOZ-TAXATIEVERSLAG”. Als ondergetekende is vermeld A. van Velsen van “WOZ-taxaties van Velsen ”. Bij het stuk behoren diverse bijlagen, waaronder kaarten, fotobladen, stukken uit het Kadaster en een met de hand ingevuld “Opnameformulier behorend bij meetinstructie Bruto inhoud woningen”. In het stuk wordt niet geconcludeerd tot een bepaalde waarde van de woning.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep hebben belanghebbenden aangevoerd dat:

  1. de hoorplicht is geschonden;

  2. de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat artikel 10:3, lid 3, van de Awb is geschonden;

  3. de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onbevoegd is om te oordelen over hun klacht met betrekking tot uitstel van betaling, en

  4. e rechtbank ten onrechte de door de heffingsambtenaar beschikte WOZ-waarde niet te hoog heeft bevonden.

3.2.

De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing