Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2298, 23/168

Gerechtshof Amsterdam, 16-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2298, 23/168

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/03283)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 juli 2024
Datum publicatie
3 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2298
Zaaknummer
23/168
Relevante informatie
Art. 225 Gemw

Inhoudsindicatie

Toekenning proceskostenvergoeding.

Uitspraak

kenmerk 23/168

16 juli 2024

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M.J.M. Bergers)

tegen de uitspraak van 5 januari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/3930 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 13 november 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 67,37, bestaande uit een bedrag van € 2,87 aan parkeerbelasting en een bedrag van € 64,50 aan kosten voor de naheffing.

1.2.

Het door belanghebbende hiertegen ingestelde bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 januari 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens nog een nader stuk ingediend.

1.5.

Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben ingestemd met het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser heeft op 13 november 2020 een personenauto van het merk Volkswagen, in de kleur grijs, kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd op de [A-straat] te [plaats] , ter hoogte van nummer [00] .

2. Op die dag en op die plaats heeft om 18.41 uur een parkeercontrole plaatsgevonden waarbij de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat op dat moment geen parkeerbelasting voor de auto was voldaan en eiser niet over een geldige parkeervergunning voor de auto beschikte.

3. Met dagtekening 31 december 2020 is een duplicaat van de naheffingsaanslag (hierna: het duplicaat) aan eiser verzonden.

4. Eiser heeft met dagtekening 11 februari 2021 per post een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft dit bezwaar op 2 maart 2021 ontvangen.

5. In de bezwaarfase stelt eiser betaald te hebben voor het parkeren. Eiser heeft een screenprint van Yellowbrick overgelegd waaruit onder andere de volgende transactiedetails blijken:

“Transactiedetails

Van 13-11-2022, 18:57:17

Tot 13-11-2022, 20:57:00

(…)

Kenteken [kenteken]

Zone [zone]

(…)

Plaats [plaats]

(…)

Kosten 7.32 / 0.34”

6. Met dagtekening 29 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar is toegelicht dat verweerder heeft afgezien van het horen van eiser op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is enkel nog in geschil of door de rechtbank een juist bedrag aan proceskostenvergoeding is vastgesteld.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Proceskosten

24. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50‬ (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.”

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing